Download document

ZIFKAMP, Ria



Ik zag een roos


Ik zag een roos

op 't einde van november.

Een roekeloze roze roos

op stekellange steel.

Ze deed mij in haar

overmoed oneindig veel.


En telkens

als ik haar zag staan,

stond ik even stil

en sprak haar aan.

Zelfs in de nacht

ben ik haar niet vergeten.


Hoe kon een enkele roos

mij zoveel doen?

Ze was - als ik - verdwaald

in een verkeerd seizoen

en wilde van gemis niet weten.


Voor de Mis I


Op zondagmorgen wordt mijn

moeder mooier nog dan zij al is.

Haar schort blijft in de kast.

Ze haakt haar zijden kousen vast

daar, waar haar blankheid overgaat

in duisternis. Op zondagmorgen is

mijn moeder vol geheimenis, met

lippenrood en donker-krullend haar.

En ik vang elk gebaar waarmee zij

minder moeder wordt, steeds meer

het meisje dat ik van een foto ken;

dat uitgelaten door de golven rent

in een voorbije tijd, toen ik nog

niet bestond. En dat ik haar, dat

zij mij vond, lijkt groter wonder

dan tevoren. Op zondagmorgen

word ik steeds opnieuw geboren.



Voor de Mis II


Op zondagmorgen is mijn vader steeds

gehaast. Hij jaagt ons op, hij bidt

en raast en pas wanneer wij naast hem

zitten in de lege, houten banken vindt

hij rust. Daar ligt zijn troost, zijn

lust en elke zondagmorgen wil hij daar

als eerste zijn. Hij wil de eerste

klanken van het orgel horen; hij wil

getuige zijn hoe het koor opnieuw

geboren wordt door het binnenkomen van

de zangers, één voor één. Mijn vader is

nog voor de dienst begint al heel ver

heen; ontroering snoert zijn keel toe

en zijn blik wordt stom. Wij zijn zo

dom om stilletjes te keten, onwetend

van de zwaarte van zijn ziel, en dat hij

'soms als ons' wil zijn: precies zo zwak,

precies zo klein. Een kind dat om zijn

Vader roept, en zich bemind wil weten.



Ik wilde met je lachen


Ik wilde met je lachen, praten,

voor ieders oog verliefd

en hand in hand. Ik wilde met

je hollen langs het strand en

proeven van je mond het zilte

van de zee.


Nu ben ik al tevree als je

in stilte naast me loopt

en me de dingen wijst die

langs het bospad staan.


Er komt een tijd dat alles

moeilijker zal gaan. Dan sluipt

het grote zwijgen binnen.


Een enkel woord van jou zal mij

dan slaan, en met een enkele kus

zul je me minnen. Want elk gebaar

zal aan betekenis winnen.