Download document

GERRITSEN, Esther



De kleine miezerige god

……
‘Hoe vind jij de cake?’ Dominique begon zich te ergeren. Niet aan mevrouw Jovkov, van wie ze weinig hoopvolle verwachtingen had en die haar routineus negeerde wanneer het haar zo uitkwam, maar aan zichzelf. Als ze nog een keer die welopgevoede klank in haar stem hoorde, de plichtmatige antwoorden, dan wist ze dat ze de hele avond last zou blijven houden van de zelfwalging die hier al langzaam begon te groeien. Wat je al niet moest doen om één eenzame avond veilig te stellen.

‘Ik vind het … smerige cake’, zei Dominique en met dat antwoord ontstond er een nieuwe onbekende ruimte, waarin nog veel meer mogelijk leek. Mevrouw Jovkov keek niet op van het antwoord, ze kauwde onverstoord op haar cake, slikte en toen haar mond leeg was, zei ze: ‘Die buurtwinkel hier, dat is niks.’ Dominique liet de cake uit haar hand glijden. Nu ging er een kleine siddering door het grote lijf van mevrouw Jovkov.‘
…..


Roxy
…..
'Mijn man,' zegt Roxy, 'mijn man is een flirt, een vrouwenman, dat weet ik natuurlijk. Ik ben het tegenovergestelde, ik heb helemaal geen mannen als vrienden. Ik kan er niet mee omgaan. Het grappige is dat iedereen hem altijd verdenkt van overspel maar hij is juist …'

Roxy twijfelt hoever ze zal gaan met haar uitleg aan deze vreemde vrouw, maar het lijkt de laatste keer dat ze het kan uitleggen, dus dan maar aan een vreemde. Ze wil graag over haar man vertellen. De meeste mensen begrijpen hem niet. Het bevalt haar vaak niet hoe ze hem zien.

Ze zegt: 'Mijn man …' ze gaat erbij zitten, 'mijn man had een hele …' ze zoekt het woord, 'comfortabele … omgang met seksualiteit. Hij was er niet bang voor, hij wist wat hij voelde.'

Ze neemt er de tijd voor, ze zal een bescheiden monument van woorden voor hem oprichten.

'Ik heb daar altijd bewondering voor gehad omdat ik zelf zwak ben in die dingen. Ik moet me afsluiten. Ik schrik ervan als ik een andere man aantrekkelijk vind, ik hou mijn wereld graag overzichtelijk omdat ik niet om kan gaan met onwelkome gevoelens. Omdat ik mezelf niet vertrouw.'

Ze is nog maar net begonnen, ze lacht minzaam en gaat ervan uit dat de agente het niet helemaal begrijpt, maar er zal iets doorsijpelen en later zal ze aan haar wijsheid terugdenken.

'Arthur wist hoever hij kon gaan. Hij kende zichzelf. Hij vertrouwde zichzelf en ik vertrouwde hem.'

De agente kijkt naar haar koffie, heft dan heel voorzichtig haar hoofd op en zegt: 'Ze waren naakt. Ze zijn aangereden op een vluchtstrook. Ze zijn naakt gevonden.'
…..