Download document














SPIEGEL, Hendrik Laurensz


Het vryen en can ick niet volprysen

Het vrijen en kan ik niet volprijzen

Al ben ik een hele dag bij mijn Lief

Wij hebben veel verscheiden devijzen

De tijd ontloopt ons gelijk een dief

Haar bijzijn behoedt mij voor miskief

De dag dunkt mij een uur waarachtig

Spreekt mij iemand aan 't is ongerief

Ik zwijg heel stil of ik spreek mallachtig

Mijn voorgaande reden niet gedachtig

Ik varieer in mijn woorden telker stond:

Maar als ik bij haar ben die zeer krachtig

Mijn jonge herteke heeft doorwond

Zo vloeien de woorden uit mijn mond:

Wij zouden wel 't' samen een gans jaar kallen

En kussen en lachen en joken goed rond

Honderd jaar zou ik zo wel met haar mallen:

En het scheiden zou mij dan nog zwaar vallen.



Des nakenden ouderdoms weest ghedachtich, altijt

Des nakenden ouderdoms weest gedachtig,, altijd,

Zo en laat gij geen stonde tevergeefs passeren,

Terwijl gij tijd hebt niet slofachtig, en zijt,

Maar leert en gebruikt ze in u jeugds floreren:

Want gelijk des waters vloeden descenderen

Alzo gaan de jaren snellijk voortaan:

En gelijk gij geen water moogt doen wederkeren,

Zo en komt geen uur weder die voorbij is gegaan:

Dus hebt acht op uw tijd, wilt ze gadeslaan:

Want zeer haastig verlopen uw stonden en jaren,

En volgen na zo goed niet, als d'eerste waren.



De oude Jaep soet had met een Vryster op eender nacht,


De oude Jaap zoet had met een vrijster op een nacht,

Zo verre gevrijd, dat zij door der minnen kracht,

Een ring op trouw van hem had ontvangen,

Maar zohaast de dag haar maakte wijs,

dat haar Lief was van baard en haren grijs,

Wrong zij haar handen met betraande wangen,

Hoe lelijk heb ik mij aan de dorre boom verhangen:

Och Lief, zei hij, hoort, wilt treuren noch krakelen:

Ajuins hebben ook grauwe hoofden, maar groene stelen.



Prickelende wil, aengheboren gheneghentheyt,


Prikkelende wil, aangeboren genegenheid,

Woelende lust, en voorgebeelde spoed,

Tirannige gewoonte, lokkende gelegenheid,

Hebben mij gejaagdt tot het alderzuurste zoet,

Dat Liefde genaamd is, en u wezen vroed,

Welsprekende schoonheid, lodderlijke wangen,

Waar ik rust aan zocht in mijn verdoolde moed,

Leiden mij in de Kerker van hopen en verlangen:

Komt troost toch Lief, uw arme gevangen.



In u alleen is al mijn ruste:

In u alleen is al mijn ruste:

In u alleen is al mijn luste:

In u alleen is al mijn vreugd:

In u alleen is mijn verblijen:

In u alleen is t’ allen tijen,

Mijn blijdschap, vrede en geneucht.