Download document

BRUSSELMANS, Herman



De man die werk vond

…..
Iemand met het ‘air van een halve gare’ komt de bibliotheek binnen.

‘Ik zoek een boek van de schrijver Georges Simenon.’

Nog goed dat hij er schrijver bij zegt, dacht Louis, ik mocht wel eens denken dat Simenon een tuinier was. Een tuinier op een stoomboot.

‘Heeft het een titel?’ vroeg hij bits. Hij vond zijn klant een verschrikkelijk onuitstaanbaar gezicht hebben, met zo’n trekje om de mond dat verraadde dat z’n ouders incest pleegden toen ze hem verwekten. Zo’n typisch trekje rond de mondhoeken.

…..
Als je blind bent, viel het hem te binnen, kan je ook geen klok meer lezen. Je kan wel aan iemand vragen die wél ziet, hoe laat het is. Voor zo iemand is het eenvoudig je voor een uur op te lichten. Hij kan zeggen: ‘Het is twee uur,’ terwijl het eigenlijk drie uur is. Zo komt men als blind mens een uur te laat voor een belangrijke afspraak en de wonderbril gaat naar iemand anders. Vreselijk.

Louis ging op de stoel zitten, dat was al een tijdje geleden. Uit zijn boekentas haalde hij een blikje pils.

‘Alcohol voor de middag leidt tot drankzucht,’ mompelde hij. ‘Drankzucht leidt tot een zieke lever,’ ging hij door, ‘een zieker lever leidt tot hospitalisatie. Hospitalisatie leidt tot de kans een geschikte verpleegster te ontmoeten, op wie de patiënt dadelijk verliefd wordt. Helaas is de leverziekte ongeneeslijk en spoedig sterft de verliefde drinker.’

Louis dronk gulzig van het bier. Eén gulp goot hij naast z’n mond en het vocht druppelde op zijn kleren.

‘Jezus,’ mompelde hij, ‘ook dat nog. En de toestand was voorheen als zo rampzalig.’
…..
Ja!’ riep de arts. Er had namelijk iemand gebeld.

Een man kwam binnen met z’n hoofd vol bloed.

Die kerel schijnt het te menen, dacht Louis. De man stak meteen van wal. ‘Ik wou de reserveschrijfmachine van de documentatiemappenkast nemen en ze ontglipte me, pal op m’n kop. Die begon me daar plots te bloeden, te bloéden!’

Was me nog niet opgevallen, dacht Louis.

…..


Heden ben ik nuchter

…..
Eduard nam de sleuteltjes en stak ze in zijn jaszak. Hij gaf de schrijver een hand en stapte naar de Grote Markt toe. Hij ging op een terrasje zitten, zomaar op de grond, want stoelen stonden er niet meer, de zomer was allang voorbij.

Het begon te sneeuwen.

Pico, zei Eduard, je kunt mijn kloten kussen. Het is hier veel gezelliger zonder jou. En jullie, sneeuwvlokken, daal neder op het meisje Valium tot ze aan het oog onttrokken wordt. En jij, Gloria, met jou heb ik nog de minste problemen. Jij bestaat niet eens.

Hij lachte luid en wierp de sleutels van de Porsche weg. Schrijvers hebben altijd ongelijk, mompelde hij. Terwijl hun woorden op het papier verschijnen worden ze al achterhaald door het leven zelf.

…..