Download document

St JOHN – New Testament


…..
In the beginning was the Word, and the Word was with God, and the Word was God.

The same was in the beginning with God.

All things were made by him; and without him was not any thing made that was made.

In him was life; and the life was the light of men.

And the light shineth in darkness; and the darkness comprehended it not.

There was a man sent from God, whose name was John.

The same came for a witness, to bear witness of the Light, that all men through him might believe.

He was not that Light, but was sent to bear witness of that Light.

That was the true Light, which lighteth every man that cometh into the world.

He was in the world, and the world was made by him, and the world knew him not.

He came unto his own, and his own received him not.

But as many as received him, to them gave he power to become the sons of God, even to them that believe on his name:

Which were born, not of blood, nor of the will of the flesh, nor of the will of man, but of God.

And the Word was made flesh, and dwelt among us, (and we beheld his glory, the glory as of the only begotten of the Father,) full of grace and truth.

John bare witness of him, and cried, saying, This was he of whom I spake, He that cometh after me is preferred before me: for he was before me.

And of his fullness have all we received, and grace for grace.

For the law was given by Moses, but grace and truth came by Jesus Christ.

No man hath seen God at any time, the only begotten Son, which is in the bosom of the Father, he hath declared him.

And this is the record of John, when the Jews sent priests and Levites from Jerusalem to ask him, Who art thou?

And he confessed, and denied not; but confessed, I am not the Christ.

And they asked him, What then? Art thou Elias? And he saith, I am not. Art thou that prophet? And he answered, No.

Then said they unto him, Who art thou? that we may give an answer to them that sent us. What sayest thou of thyself?

He said, I am the voice of one crying in the wilderness, Make straight the way of the Lord, as said the prophet Esaias.

And they which were sent were of the Pharisees.

And they asked him, and said unto him, Why baptizest thou then, if thou be not that Christ, nor Elias, neither that prophet?

John answered them, saying, I baptize with water: but there standeth one among you, whom ye know not;

He it is, who coming after me is preferred before me, whose shoe's latchet I am not worthy to unloose.

These things were done in Bethabara beyond Jordan, where John was baptizing.

…..

Let not your heart be troubled: ye believe in God, believe also in me.

In my Father's house are many mansions: if it were not so, I would have told you. I go to prepare a place for you.

And if I go and prepare a place for you, I will come again, and receive you unto myself; that where I am, there ye may be also.

And whither I go ye know, and the way ye know.

Thomas saith unto him, Lord, we know not whither thou goest; and how can we know the way?

Jesus saith unto him, I am the way, the truth, and the life: no man cometh unto the Father, but by me.

If ye had known me, ye should have known my Father also: and from henceforth ye know him, and have seen him.

Philip saith unto him, Lord, show us the Father, and it sufficeth us.

Jesus saith unto him, Have I been so long time with you, and yet hast thou not known me, Philip? he that hath seen me hath seen the Father; and how sayest thou then, Show us the Father?

Believest thou not that I am in the Father, and the Father in me? the words that I speak unto you I speak not of myself: but the Father that dwelleth in me, he doeth the works.

Believe me that I am in the Father, and the Father in me: or else believe me for the very works' sake.

Most assuredly, I say to you, he who believes in Me, the works that I do he will do also; and greater works than these he will do, because I go to My Father.

And whatever you ask in My name, that I will do, that the Father may be rglorified in the Son.

If you ask anything in My name, I will do it.


…..


…..
In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.

Dit was in den beginne bij God.

Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is.

In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen.

En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen.

Er was een mens van God gezonden, wiens naam was Johannes.

Deze kwam tot een getuigenis, om van het Licht te getuigen, opdat zij allen door hem geloven zouden.

Hij was het Licht niet, maar was gezonden, opdat hij van het Licht getuigen zou.

Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld.

Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt; en de wereld heeft Hem niet gekend.

Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.

Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven;

Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn.

En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid.

Johannes getuigt van Hem, en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van Welken ik zeide: Die na mij komt, is voor mij geworden, want Hij was eer dan ik.

En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade.

Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.

Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard.

En dit is de getuigenis van Johannes, toen de Joden enige priesters en Levieten afzonden van Jeruzalem, opdat zij hem zouden vragen: Wie zijt gij?

En hij beleed en loochende het niet; en beleed: Ik ben de Christus niet.

En zij vraagden hem: Wat dan? Zijt gij Elias? En hij zeide: Ik ben die niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen.

Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? opdat wij antwoord geven mogen dengenen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelven?

Hij zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht, gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft.

En de afgezondenen waren uit de Farizeën;

En zij vraagden hem en spraken tot hem: Waarom doopt gij dan, zo gij de Christus niet zijt, noch Elias, noch de profeet?

Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water, maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent;

Dezelve is het, Die na mij komt, Welke voor mij geworden is, Wien ik niet waardig ben, dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden.

Deze dingen zijn geschied in Bethabara, over de Jordaan, waar Johannes was dopende.
…..


Uw hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij.

In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden.

En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn, en u plaats zal bereid hebben, zo kome Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt, waar Ik ben.

En waar Ik heenga, weet gij, en de weg weet gij.

Thomas zei tot Hem: Heere, wij weten niet, waar Gij heengaat; en hoe kunnen wij de weg weten?

Jezus zei tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot de Vader, dan door Mij.

Indien gijlieden Mij gekend hadt, zo zoudt gij ook Mijn Vader gekend hebben; en van nu kent gij Hem, en hebt Hem gezien.

Filippus zei tot Hem: Heere, toon ons de Vader, en het is ons genoeg.

Jezus zei tot hem: Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons de Vader?

Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelve niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken.

Gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is; en indien niet, zo gelooft Mij om de werken zelve.

Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en zal meerder doen, dan deze; want Ik ga heen tot Mijn Vader.

En zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen; opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde.

Zo gij iets begeren zult in Mijn Naam, Ik zal het doen.

…..