Download document

DE STOOP, Chris

Dit is mijn Hof

H et is weer zo’n dag van vechtende kraaien en krijsende meeuwen. Het is een dag om binnen te blijven, maar ik kan het in huis niet meer uithouden, ik moet naar buiten, naar de polder. Wanneer ik in Oud Arenberg aankom, voel ik de onrust luwen. De trotse herenhoeves, de fabelachtige akkers, dat hele weidse gebeuren, het maakte altijd diepe indruk op me. Ook nu voel ik weer ontzag voor de kracht, zoveel krachtiger dan vroeger, waarmee de zware tractoren voor me uit razen. Mijn broer kwam hier in zijn jeugd de grote polderboeren soms helpen met de oogst omdat hij toen zo graag met de moderne landbouwmachines werkte.

Achter in de Arenbergpolder, halverwege tussen Kieldrecht en Doel, staat nog altijd een afgelegen boerderij, die Hof ter Walle genoemd wordt. De volledig omwalde hoeve, met vooraan een voornaam woonhuis en achteraan een monumentale schuur, kun je als boerenzoon gewoon niet voorbijrijden zonder bewondering te voelen. Als je de oprit over de brede wal opgaat, begrijp je als vanzelf de oude uitdrukking: ‘Alleen boeren en koningen hebben een hof.’

…..

De Putten

Nu prijkt het naakte dakgebinte van de schuur als een rauwe ribbenkast tussen uitgestrekte plassen en moerassen. De oude balken, kepers en spanten glimmen spookachtig in de regen. De borden langs de weg leggen uit dat de zoetwaterkreek, het rietland en het weidevogelgebied rond de hoeve enkele jaren geleden aangelegd werden als de ‘tijdelijke natuurcompensatie’ Putten West, zo’n honderd hectare groot. Een steenworp verder, aan de andere kant van de dijk, ligt het eeuwenoude natuurgebied de Putten, maar dat zal door de haven worden ondergespoten.

‘En nog nieuws?’ vraagt Roger, de laatste boer van Hof ter Walle, die nog bijna elke dag naar zijn hof komt, dat zijn hof niet meer is.

‘Niets bijzonders’, zeg ik. ‘De akkers langs de Grote Geule worden nu ook natuur. Al tot in Sint-Gillis.’

‘Is dát natuur?’ vraagt hij en hij gebaart naar wat rond het erf ligt. ‘Dat onkruid? Die moerassen? Die ruige vlakte?’ Toppunt vindt hij het ecoduct, een betonnen tunnel onder een hobbel in het wegdek. De tunnel moet vrije doorgang geven aan de rugstreeppad. Waarschijnlijk een pad met een streep op de rug, denkt Roger. Doodziek wordt hij ervan. Zijn boerderij, een gemengd familiebedrijf, barstte van de natuur. In de schuur broedden elk jaar zwaluwen, uilen en vleermuizen. In de fruitbomen op zijn erf werden de laatste broedende kneutjes van de hele polder door de afbraakwerken verdreven, dat stond zelfs in een protestbrief van een ornitholoog. Ook de bomen zelf werden gerooid, omdat ze de aanvliegroutes van de vogels hinderden. Vooral ganzen hebben kennelijk landingsbanen nodig zoals op Zaventem.

Ja, een bloeiende boomgaard, een wiegend korenveld, een weiland met koeien, dat is nu geen échte natuur meer, weet Roger intussen. Hij kijkt mistroostig naar de tractoren die nog altijd door de straat denderen. ‘Kijk, ze zijn weer nieuwe natuur aan het maken.’

…..