Download document

DE VEUSTER, Damiaan (H.)



Brief aan moeder en familie; Molokai hospitaal: 8 december 1873.
…..
Met droefheid vernam ik de dood van onze lieve vader. Helaas is hij thans niet meer bij u. Maar ik hoop dat hij nu reeds in de hemel is bij onze vier zusters (Marie-Melanie, Eugenie, Constance, Pauline). Daar moeten wij ons allen eenmaal weervinden en ik hoop dat er niet één van de familie zal ontbreken. Hoe gaat het met u, lieve moeder? Zijt ge nog steeds sterk en gezond? Misschien hebben de tranen die ge hebt geweend bij vaders sterfbed, u wat verzwakt. Ach, waarom toch zoveel wenen? Is het in de hemel dan niet beter dan hier op aarde? Laten we allen verlangen naar het hemelse vaderland en ons vol goede moed op weg begeven daar naartoe. Ik denk dat gij u niet meer zoveel om aardse dingen moet bekommeren. Laat dat maar over aan Gerard en Dorothee… Nu enige woorden over het huishouden. In mijn kleine huisje ben ik gans alleen. De zieken komen er nooit in. In de morgen na de mis, komt een gezonde vrouw wat eten klaarmaken: rijst, vlees, koffie en enkele pannenkoeken. 's Avonds eet ik wat er overbleef met een kop thee die ik op mijn lamp warm maak. 's Middags eet ik zelden. 50 tot 60 kippen leggen meer eieren dan ik op kan. Ge ziet dat Jef er goed van leeft! Hij lijdt geen honger. Gedurende de dag ben ik zelden thuis. Ik besteed veel tijd aan ziekenbezoek. 's Avonds bij het licht van de lamp bid ik mijn brevier, lees en studeer een beetje of schrijf enkele brieven. Ge moet dus niet zo verwonderd zijn dat ge maar eens in het jaar van mij een brief ontvangt. Ik heb werkelijk geen tijd om veel aan u te denken, tenzij in mijn gebed.



Brief aan Pamfiel; Kalawao, 12 februari 1889


Beste broer. Gezien het stadium van de ziekte die God mij liet overkomen, schrijf ik u en de rest van de familie niet meer zo vaak als voorheen. Anderzijds lijkt het mij dat jullie minstens zo dikwijls, indien niet meer, zouden moeten schrijven als vroeger. Maar toch, ik ben nog steeds gelukkig en tevreden. Hoewel ik goed ziek ben, verlang ik niets anders dan dat Gods heilige Wil geschiede. Er is hier bij me een priester uit Luik, abbé Conrardy, en pater Wendelinus bedient het andere dorp (Kalaupapa). Verder zijn hier twee broeders die me helpen bij het verzorgen van een honderdtal weesjongens die ik onder mijn hoede heb. In de nederzetting verblijven meer dan 1000 melaatsen. We hebben nu ook zusters: drie Franciscaanse ziekenzusters. De Engelsen in Londen, zowel protestanten als katholieken, tonen zich zeer edelmoedig in het ondersteunen van het apostolaat waaraan ik me heb gewijd. Doe asjeblieft mijn groeten aan alle paters en broeders van Leuven, en eveneens aan Gerard en Leonce en aan heel de familie. Aan het altaar, dat ik tot nog toe elke dag kan bestijgen, hoewel niet zonder moeite, vergeet ik niemand van u allen. Bidden jullie, en laat bidden, voor mij die me stilaan naar het graf sleep. Moge onze lieve Heer me sterken en me de genade schenken van volharding en van een goede dood. Uw zeer genegen broer in de heilige Harten.