Download document

VLAMINCK, Erik



Angélique
…..
‘Mijn moeder is een hoer,’ zei ze.

Simpelweg. Zoals iemand die zegt dat de soep te heet is.

‘Mijn moeder is een hoer’.

Daar had ik niet direct een antwoord op.

‘Een hoer. Een echte. Een die achter een vitrine zit met een rode lamp. Vijfendertig euro voor een halfuur. Vroeger dan, want haar prijs zakt met de jaren.’

En ik had weer geen antwoord. Ik moest trouwens uitrekenen hoeveel vijfendertig euro in franken was. En vijfendertig is een vervelend getal om om te rekenen.

Maar zij bleef maar doorratelen: ‘Ik weet waar ze zit. In Gent. Achter een glazen deur in het Glazen Straatje. Weet je waar dat is? We kunnen er samen eens naartoe gaan. Dan kun je ze in al haar glorie zien.’

Ze scheen het nog te menen ook.

Het kind in haar buik bewoog.

Ik voelde het. Ik dacht eraan dat het lang geleden was dat ik nog een bloedneus had gehad.

…..
Ik stond met een ketel, ossentong in maderasaus in mijn handen toen ik het moeder heb gezegd.

Dat ik wegens omstandigheden niet langer in het klooster was.

Maar dat ik waarschijnlijk wel fröbelonderwijzeres zou blijven.

‘Zeg dat nog eens,’ zei ze. Met die verbeten trek in haar gezicht.

‘Ik heb wegens omstandigheden mijn kap over de haag gegooid,’ zei ik terwijl ik rood werd tot onder mijn kap.

Ze heeft niet naar de omstandigheden gevraagd.

Ze heeft mij, voor de ogen van de hele familie, een klinkende klets in mijn gezicht gegeven en de ketel met ossentong in maderasaus is kletterend uit mijn handen gevallen.

Heel mijn kloosterkleed vol maderasaus.

…..


Suikerspin
…..
Mijn grootvader, Jean-Baptist, is als gewone burger in een gewoon huis geboren maar hij heeft het karakter gehad om forain te worden.

Meer dan honderd jaar geleden heeft hij de kop boven water gestoken in een ongelukkig huishouden, ergens in een achterbuurt van Dendermonde. Hij kreeg thuis meer slaag dan eten en bijgevolg heeft hij zijn boeltje, veel zal het allicht niet geweest zijn, gepakt en is hij op de loop gegaan. Een mens zou van minder…

Maar Jean-Baptist heeft gewerkt en gespaard tot de vellen van zijn handen hingen en toen heeft hij, want hij had gezien dat een eerlijke en volhardende doorzetter op de kermis goed zijn boterham kan verdienen, zijn zuurverdiende spaarcenten bijeengelegd om een rariteitenkabinet over te nemen. Een rariteitenkabinet was in die tijd een van de topkramen van de grote foren. Jean-Baptist heeft het van bij het begin groots gezien. De wereld is aan de doeners en de durvers, aan de mannen die risico durven te nemen.

En hoewel mijn grootvader vanwege het slechte karakter van zijn ouders geen goeie herinneringen aan zijn kindertijd en aan zijn thuis had, heeft hij toch direct zijn jongere broer in dienst genomen en hem in de zaak betrokken.

Maar de zaak is niet blijven marcheren omdat er spijtig genoeg op Gust niet gerekend kon worden. Hij was niet alleen een wijvenzot van het zwaarste kaliber maar hij was bovenal een flierefluiter die meer zat dan nuchter was. Zijn wapenspreuk was: ‘Alle dagen zat is ook een geregeld leven.’ Na verloop van tijd kende hij van danige zattigheid het verschil tussen zijn voorkant en zijn achterkant niet meer. En zo heeft hij de zaak bijna de dieperik in gedronken want de mensen wilden een verschrikkelijk zeemonster zien waar ze rillingen van op hun ruggengraat kregen, en geen zatte paljas die zeverend en zwijmelend in zijn waterbak zat.

En hoewel mijn grootvader het op alle mogelijke manieren heeft geprobeerd, viel er met Gust niet te redekavelen. Hij was verslaafd tot op de bodem van zijn nieren … […]

Uiteindelijk heeft mijn grootvader, helemaal ten einde raad, zijn broer naar een gesticht moeten brengen. Ergens tegen de Franse grens. Hij heeft jarenlang rond Pasen een serieus bedrag moeten storten opdat die zatlap zijn verzorging zou krijgen. Dat ging zo in die tijd. Gelukkig is een jaar later de Eerste Oorlog uitgebroken en toen is dat gesticht met man en muis uitgebrand.

…..
'Ik wou nog iets zeggen over die kwestie die gij niet kunt begrijpen.'

'Welke kwestie?'

'Dat ik met zo'n vent gelijk uw vader heb kunnen trouwen. Wel ik ben nooit met hem getrouwd geweest.'

Ze heeft zich alweer met de rug naar Albert gekeerd. In haar ene hand draagt ze haar valiesje en haar handtas.

Met haar andere hand zoekt ze steun aan de deurstijl om de drempel van het station te kunnen opstappen.

…..


Hoogachtend, Dikke Freddy

…..
‘Ik was een manneke van zeventien jaar dat van niks wist toen ik hier in het jaar ’60 met een valies en twee kartonnen dozen aankwam. Binnenkort ben ik veertig jaar in Canada. Ik heb in al die jaren nooit nog een voet in België gezet. Ik kon verdomme niet terug naar huis gaan want dan had ik soldaat moeten worden en het ligt niet in mijn karakter om een jaar lang, of godweet nog langer, in een kaki uniform gratis mijn kloten af te draaien in een leger waar al wie strepen op zijn mouw heeft, Frans spreekt. Enfin, ik zit hier nu zo goed als veertig jaar in Delhi en ik ben er fier op dat ik, zoals ik het in België altijd vertikt heb om Frans te spreken, hier altijd vertikt heb om Engels te spreken.’

…..