SCARPHOUT, Ria


Bandopname
…..
Ik laat de dagen als een rozenkrans

traag door mijn vingers glijden.

De lente hangt om oude twijgen.

Een pop heb ik niet meer,

een kind bezit ik niet;

en ver ligt achter mij het land

dat ik bij dag verliet

en waar ik in een nacht

weer zal verdwalen.

Zijn stem sterft weg

in stilte van gebroken schalen.



De vogel

Ik hoor

het naakte huilen

van de man boven

het openscheuren der oase

Angst slaat

als zilver in

mij neer.

De stilte

hangt als duisternis

Om twee stenen beelden.


Een vogel schreit in zijn nest


/////////////////////////////////

Mijn huid is de glanzende aarde,

mijn bloed het zwart van de nacht.

Als een rivier lig ik open

voor uw kano en wacht.

////////////////////////////////


Ik raak uw aangezicht

in droom. Waar gij hebt gestaan

vallen de draken met hun schaduw

het onaantastbaar licht

ongenadig aan.

//////////////////////////////////////


Markt

Kralen, anjers, wol en zijde,

venters met kruiken en amforen,

woorden hangen in de zon.

Geuren van bloemen, van sterke kruiden,

rode paarse gele vruchten

Stemmen drijven door de lucht en

rustig voor de poorten der Areoagen

wiegen de heupen van wachtende vrouwen,

hun sleep in het stof,

hun armen vol goud.

Kom, zei mijn vader,

Nu wordt gij oud.



Stockholm

De witte boten dobberen aan de kaden.

Een blauwe tram rijdt weg. De wind is koud.

De kinderen verzamelen neveldraden.

Ik huiver in mijn mantel en ik voel me oud.

De lijn der huizen bindt de hoge kimmen,

symmetrisch liggen straten naast elkaar;

een strijkorkest speelt schichtig als voor schimmen

in ’t schemerlicht van een vergeten bar.

Geen middernachtzon meer, geen neonlichten.

De tuinen van Tivoli zijn toe.

De wind van steppen wekt geen vergezichten,

hij schilfert op de huid. Het bloed is moe.



Zuidafrikaanse elegie


Mijn vingeren zijn niet groen:

ik plant niet en de goudbloem

stierf met de zinnia en de margriet:

het regent niet.


Mijn rode-wijngrond

is tot droesem uitgedroogd.

Ik heb de jonge aarde

van het voorjaar niet gekust,

de hand niet aan de ploeg geslagen,

geen gras gezaaid,

het land blijft braak:

het regent niet.


De dans der schorpioenen

heb ik niet gezien,

noch de omstrengeling

der slangen in hun bronstigheid,

de wolfspin blijft onder de grond:

het regent niet.


Geen vogel roept,

geen jakhals huilt

zich bergend voor de honger.

Reeds schuift de zon

door middernacht

en sluipt de dood

over de vlakte

waar ik wanhopig

op het water wacht:

het regent niet.


Maar morgen,

morgen wordt

mijn donkere akker rood

met blauwe kringen

boven bonte zinnia’s

als het geregend heeft:

het regent niet.