Download document

ZETTERNAM, Eugeen



Een middeltje om rijk te worden

…..
- En gij gaat mee, nietwaar?... Ha, ik wist wel, dat Mietje u niet sterk aan 't harte lag en dat gij haar te zeer verachtte, om haar niet te verlaten... Welnu, ga, vertrek! vertrek vanmorgen, als ge wilt, ik zal mijn man hier wel vinden... - En ze deed, alsof ze wilde voortlopen.

Herman hield haar tegen. Zijn geluk en het hare moest hier worden beslist. Hij wilde krachtig te werk gaan, en onwederroepelijk zijn besluit doen kennen, zonder zich door vrouwentranen te laten vermurwen.

- Ja! - zegde hij, - ik ga met Wilbert naar Amerika! Ik heb u daarom niet vergeten; en zodra ik ondervind, dat men er gemakkelijk het brood verdient, schrijf ik het u en zend u geld, om naar ginder te komen.

Het meisje zag hem strak in de ogen; de tranen waren weggedroogd; haar blik blonk vast en helder, zij ook had een besluit genomen, en in de drift der gedachten, welke haar bezielden, haar minnaar bij de arm voortslepende, riep ze uit:

- Ik ga me naar Amerika!

't Was nu Hermans beurt versteld te staan. Aan dit voornemen had hij zich niet verwacht, en hij wist niet, hoe het te keer te gaan. Zich met twee vrourwen in een vreemd land wagen, daar had hij schrik van; en, als daar maar een enkele bete broods voor beiden te vinden was, zou Mietje, zou moeder daar honger lijden?

…..


Mijnheer Luchtervelde

…..
Alles op die zolder ademde gebrek en lijden. Slechts enig gereedschap hing tegen de half gewitte muur, en planken waaruit sparren en houtstukken staken, dienden voor een hemel, waarboven zeker nog een scheerzoldertje was; want een kiekentrap stond aan een daarin bespaarde opening. Diep onder de pannen, welke daarnaast onbewimpeld over de ellendige kamer helden, en tegen de bedstede waarvan wij spraken, lag, op enig stro, een knaapje, slapend te bibberen. Een kast, waaraan de jongeling ( Lodewijk De Craeyer) arbeidde, diende nog tot sieraad, en verder stond er een kleine stoof, waarvan de vuurpot gebarsten was.

…..
Hij was de meester der fabriek, en kon de middelbare leeftijd hebben bereikt. Hoewel zijn gewaad zeer sierlijk was, scheen hij lelijk. Zijn gelaat was geel en gerimpeld, zijn voorhoofd ingezakt en tesaamgeplooid. De ogen verborgen zich diep onder zijn wenkbrauwbogen, en hun wit was vuil en met rode aderen doormarmerd. Op heel zijn verslenst gezicht mocht men gissen dat hij leed of geleden had aan die afgrijselijke ziekte, welke men de geheime pest der maatschappij zou mogen noemen.

Hij ging traagzaam voort, het woord richtend tot een deel der meisjes, welke daar tussen de jongens aan ’t kaarden waren. Zij, die de natuur misdeeld had, werd beknord, maar die welke in schoonheid was opgegroeid, verkreeg van hem vriendelijke en vleiende woorden. Zelfs streelde hij er enige in de lenden, en die glimlachten dan als de slavinnen van een sultan. Zo doende naderde mijnheer Luchtervelde Sies De Craeyer, die geen oog van zijn molen had afgewend.

Misschien ontwaarde de heer op zijn gelaat sporen van bitter lijden, misschien bespeurde hij hoe loom de leden van de spinner waren, en hoe moeilijk zijn overspannen moed hem in beweging hield. Althans vroeg hij hem op een bijna vriendelijke toon:

- Hoe gaat het nu, Sies?

- Goed, mijnheer, zeer goed; - en De Craeyer hield zijn uitgetrokken mull-jenny stil.

- En met Mietje? Komt die nu niet meer werken?

- Ze is thuis nodig, mijnheer ….

- Ik zou nochtans haar loon vermeerderen.

- Gij hebt te veel goedheid. Maar daar ik nu kom spinnen moet zij thuis blijven om het noenmaal te bereiden. – hier dacht De Craeyer aan zijn verhongerd gezin, en zijn aangezicht trok zich tot wenen te samen.

- Zij heeft dan nergens arbeid gevonden?

- Men heeft haar niet aanvaard.- En Sies bezag zijn heer, welke glimlachte alsof hij zeggen wilde dat hij zulks vermoedde.

- En met het kastje dat ik uw jongen heb te maken gegeven, - vervolgde mijnheer, - hoe staat het daar al mee? Is het haast voltrokken?

De spinner knikte en Luchtervelde ging, hem vriendelijk groetende, de deur uit. De Craeyer zag hem na: beken zweet liepen hem van het voorhoofd en zijn lippen beefden van verkropte spijt.

…..