DEBROT, Cola


Schemer

Het wordt mij droef te moede,

al weet ik niet waarom.

Ik zie de zon verbloeden

diep aan de horizon.

Spreekt hier een voorgevoelen

verward en onbestemd,

of slechts een niet vermoede

zwakheid van temperament?

Wij zien soms in 't verschiet

een pijn, nog ongeboren,

die aanzwelt tot verdriet

en alles zal verstoren.

Ook smeult het sintelvuur

van oude herinneringen

die in het schemeruur

zich nodeloos verdringen.

Hoe is het uit te maken

welke diepverborgen snaar

herinnering weet te raken

met haar verstild gebaar?

Wij raken doodeenvoudig

met angst vervuld voor 't Zwart

dat nadert, grauw en grauwer,

en ons bedrukt, benart.

Want boordevol gevuld

van pijn blijkt geheel ons wezen.

Wij zijn in nacht gehuld,

gehuld in waan en vreze.

De nacht duurt slechts één nacht.

Hoe lang kunnen nachten duren!

Wie weet wat ons nog wacht

in deze stille uren?

Een nacht duurt soms wel eeuwen,

hoe langzaam schrijdt hij voort.

't Is nodeloos gillen en schreeuwen,

wij worden toch niet gehoord.

Voordat zijn tijd is verstreken

kan veel treurigs zijn geschied.

Ook zij, die nog niet zijn bezweken,

storten des nachts in het Niet.

Bedenk, zonder tegenspreken,

wij zijn kinderen des doods,

al lokt het glanzend teken

van iets schoons of oneindig groots.

Het wordt mij droef te moede,

al weet ik niet waarom.

Ik zie de zon verbloeden

diep aan de horizon.

naar het Papiamento van J.S. Corsen