Download document












VERHAGEN, Hans


Gedicht na eeuwen


Op veel te grote voeten loop ik naar het licht

in de urnen, en snel,

en geen ster

die dit sterven begrijpt

of begeleidt.

Ik wil geen rozen dragen in een sneeuwwit lichaam

vol bulten.

Ik wil niets dan voeten en een hoed

en daartussen niets

dan dit: ik.

Maar op veel te grote schoenen ga ik.


Duizend zonsondergangen
…..
Waar eens haar blonde haar
wapperde in hemels blauw
roest nu langs barre kust
haar gebroken schaats;
bloed aan het altaar.

Nog altijd sluip ik door het huis
der duizenden zonsondergangen,
haar web is sterk,
ik ben het zelf,
mijn spel is uit.

Ik ben het zelf
waar mijn bruidje scheepging;
waar we samen hebben ontbeten
vliegen nu de gieren
en vliegende zielen der schepping.

/////////////////////////////////////

Tegen alle bloedvergieten en kanariepieten in

voltrekt zich mijn roeping:

ik die bouwen zou, zal ontbonden worden.


Verbonden met voeten verslaafd aan vergaan

moet ik leren stilstaan, ik,

die het maken moet, moet zelf gemaakt worden.


Ik ontsluit de moeder aller mensen,

ze verzegelt m'n lippen met suiker,

ik die allen wilde samenroepen luister.
…..



Dat niemand weet


Dat niemand weet waar of we ons bevinden

en waarom we hier gekomen zijn

wordt angstvallig stilgezwegen voor de kinderen

Die verklappen niets van ons geheim


Er is een plek waar iemand zich ter aarde moet werpen

voor één glas oorspronkelijk water

en een kop vol stof is alles wat hem wacht

Treurclowns murmeren 'dat hij eerst moet leren

door één deur te kunnen met de zwaartekracht'


Maar stofkop lacht en neemt de glans aan van een Alpentop

Elke korrel aarde veert springlevend op waar hij zal passeren

Heldendom als dit kán niet eens worden vernederd

Er is een wolk die over heel de wereld regent



Domoren en dromers


De grote roergangers van deze tijd,

alle rimpels met zich dragend van de levenszee,

vrezen geen verzet van de domoren van het verstand:

´wie denkt, denkt vroeg of laat wel met ons mee´.


Maar wie met onvervalste wijsheid van een ongeschoolde

en van droom en drift doortrilde hand

de hemel aansnijdt om zijn naam te kerven

in de regenbogen -

die beschouwt de gangster aan het roer als vijand.



////////////////////////////////////////////////////////



Met al mijn lyrische geneeskracht

heb ik nog geen enkel wezen

van het sterfbed teruggebracht


Mooi weer spelen was alles wat ik deed

en mijn lievelingen gaven evengoed de geest

Ooit zullen haar ogen mij hebben gezocht

maar ik moet ergens anders zijn geweest



Ik ben de maker niet

Ik ben de maker niet van het gedicht,

maar zo ontvankelijk mogelijk

d.w.z. van elke tedere connectie ontdaan sta ik

totaal ter beschikking van wat zich tot mij richt –

als een snaar doortrillende dit tijdsgewricht

registreer ik de akkoorden.

Ik ben de verwoorder.


Ik ben de behoeder niet

van angst, pijn, verlangen –

wel ben ik de ontvanger.

Verliefd zijn is voor mij ambtshalve bezigheid,

een dichter zelf kan niet van iemand houden;

bespaar me dus uw te persoonlijke aanhankelijkheid –

een dichter heeft geen tijd voor poëzie.

Bovendien, ik ben je moeder niet.


Ik ben de hoogste autoriteit van de emotie,

maar mijn eigen hart kent het verlangen niet.

Verwar het niet met angst of beven als ik tril –

ik transformeer alleen het huilen van de wolven

tot een lied. Ik ben de vertolker van het leven,

maar zelf leven doe ik liever niet.


///////////////////////////////////////////


Geen geneesheer, hoe gepeperd ook van declaratie,

zal mijn ziekte weten te genezen:

omdat mijn ziekte tevens mijn geliefde is –

en mijn geliefde laat zich niet verdrijven

eer al haar vensters zijn weerspiegeld in mijn wezen,

en mijn wezen over heel de wereld is,

en de wereld helemaal de Hare Hare.


Grenspost


Flarden in visioen gedrenkte wolk reizen in cyclonen rond

Rothonden vermaken zich met zielen in hun kaken malen

Uit het holst van het moeras wellen ongenaakbare vocalen

Dat vervloekte ritme altijd van gerammel & geknor van lege magen


Bij de laatste grenspost (waar ze wisten dat ze onbestaanbaar waren)

staat de felbegeerde oud-gereformeerde Nazidame zich te schroeien

aan de roodroodgloeiende novembermist; pooiers op trompet,

zwijgend groepsportret van singer-songwriters op bloesems en frambozen,

pose met een supersonisch voetbalmeisje in een elfmans-opklapbed


Ze zeiden dat het eigenlijk m’n moeder was

Ze spraken voetstoots af dat ze m’n dochter was

Jullie namen alles aan wat stom en jong en grijs en krom was

O! de grote monitoren, de oren, de motoren, spoorlozen,

al die overrijpe snoevers en vooral die niet te missen

show van honger en vergelding voor de ramen

De vermissing lijkt vooral op de bevrijding uit een ander ongewisse


aards bestaan

…..
Omdat we in de grote droogte dreigden te vergaan

klommen we van lager wal naar grote hoogten

waarvandaan we niets dan water zagen, en de vraag rees

wie of waar de waterdragers waren –

we droomden dat we rode neuzen oogstten

en ijskoud water distilleerden uit de oceaan

en ons bij het doodgaan wisten te bevrijden door de kraan

voorgoed te laten lopen
…..