VAN WIERINGEN, Aaltje



barst

zal ik, vrouw met gebarsten huid,

minnares van dode minnaars, met geluid

van wind die om de kale takken krult

een vrouw zijn, die zichzelf verhult?


zal ik een schateres zijn, die om het leven lacht,

die nooit dacht, toe te zijn aan het eind

waarop hij, die met de zeis zwaait, wacht,

een die alles wat leeft tot de kiem verkleint?


ik werd de vrouw met plussen en minnen

die uit het duister met licht kon beginnen,

ontsloten gegroeid tot gebarsten zijn.

maar lachen zal ik. al doet lachen pijn.