Download document

BAEKELMANS, Lode



Mijnheer Snepvangers

….
- Ik geloof dat het protestanten zijn, zei Mevrouw onthutst.

- Och, Moeder, dat zijn ook mensen, en…

De deur piepte en een magere vrouw met een zwarte muts op het hoofd kwam, gevolgd door de Kruier, binnen.

- Welkom, Mevrouw en Meneer, spijtig dat wij zo eng behuisd zijn… Mevrouw zal zich moeten behelpen met wat we aanbieden kunnen…

- Maar 't is van harte gegund…de mensen moeten elkaar behelpen in deze benarde tijden, voegde de Kruier er aan toe.

- Wij behoren maar tot de arbeidende stand, Mevrouw.

- Ja maar, zei Snepvangers, ik vind het heel schoon…mooi wil ik zeggen, maar ge moet zeggen wat het kost….

- Neen, weerde de huisvrouw af, wij doen wat wij kinnen, elkeen heeft vluchtelingen in huis.

Maar Snepvangers drong aan, wou en zou betalen.

- Ik zou eerst maar een avondboterhammetje eten en het bed eens proberen, dan kunnen we morgen verder praten, besloot de huisvrouw.

Zij dronken samen een kommetje slappe koffie en aten boterhammen met kaas. Dan ging de kruier met zijn vluchteling nog een slaapmutsje drinken in een vergunning in de buurt, waar men de laatste berichten uit de brandende stad ( Antwerpen, n.v.d.r.) vernam.

- Meneer is onder de bommen weggevlucht, pochte de Kruier.

- Ik weet soms niet of ik nog leef, zei Snepvangers bescheiden.

…..


Tille
…..
Zo nam Tille de gewoonte ‘s morgens een wandelingske te doen tot aan de bloemenmarkt der Groenplaats. Zij vond het heerlijk de lucht in te ademen die haar lichtjes bedwelmde… Zij snoof wellustig de bloemengeuren op, zag naar de kerk en de toren, naar de vergulde wijzerplaat en luisterde naar het opwekkend gebeier… Zij dacht aan niets, genoot maar simpel. Tenslotte kocht zij een tuilke bloemen, nu eens fluweel-donkere viooltjes, dan weer blanke meibloempjes, rozen of seringen. Gretig snuivend keerde zij huiswaarts langs de smalle straten der oude stad.

…..
Zij zag er nog ouder uit en meer vervallen uit, het ongekamde grijze haar los in de hals. Het beddendeksel lag overhoop gesmeten; in een roestig kacheltje brandde een spaarzaam vuur. Op de schouw stonden familieportretten, en tegen de wand hing haar omlijst diploma, waarvan het glas gescheurd was. Ze joeg een zwarte kat van haar schoot, vond direct haar vormelijke maniertjes weer.

…..
Maar telkens begon het opnieuw, de schaamte was lang weg en de tijdelijke weerzin verging, en Tille dronk, dronk. Sommige dagen was zij zeer vroom, liep naar de kerk om te biechten en te bidden. Orgelspel en wierook brachten haar in extase. Maar meestal was het duister in haar ziel, een duisternis die haar verstompte, nar beneden haalde, traag en zeker. Haar leven dreef langs gore paden, zonder uitweg naar het einde.

…..
- Fröken Tille … straks vertrek ik…

- Waarheen, Lars?...

- Naar San Francisco…

- Het moge u goed gaan, Lars …

Hij keek haar nog eens aan, als om haar beeld in hem vast te prenten. Met zijn trouwe, grijze ogen bezag hij haar vol weemoed. Maar geen hand stak hij uit tot afscheid, hij draaide zich plots om, zeer schuw.

- Good-bye, Fröken Tille!

- Good-bye, Lars.

Met vochtige ogen zag zij hem gaan, de deur uit, de straat op, voorbij de vensters, om niet weer te keren.

…..
Wakend aan haar doodsbed bracht Walt de eerste nacht door in zijn huwelijkskamer, bij zijn vrouw. De knetterende kaarsvlam wierp een wondere schijn over haar verstard kindergelaat, dat hij keer op keer zoenen ging. En buiten, buiten zongen dronken matrozen en speelde er muziek in de kroegen.

…..


Hooidag

….
Het was nog geen noen, en vinniger ging de zon nog vuren, alsof alles smelten ging onder haar hete kus. De noen! was de noen maar daar, die ogenblikken van stilstand. Al zijn verlangen ging nu naar de middag, en hij riep tot zijn kameraad die daarbinnen werkte en het hooi stapelde tot hoge bergen, ineengedrongen bussels tot tegen de zoldering op:

- Frans, jongen, was het maar noen! 't Is niet houdbaar in die duivelse zon!

Frans stak even het hoofd buiten, opgeschrikt uit de stilte daarbinnen, waar enkel was het doffe neervallen van de ene tas naast den anderen.

- Wilt ge drinken? vroeg hij, en hij reikte hem een fles.

Het had hem zo ogenblikkelijk verkwikt; de drank had met een geneugte zijn verhemelte gestreeld, zijn keel verfrist en was dan zo plezierig naar de maag gezonken.

Ongenadig hernam de zon hem weer, een loden dwang omknevelde zijn slapen, en hij voelde sterker die duizelige moedeloosheid. Dat die kinderen daar niet onder lijden, sufte hij; heel de lange morgen woelen in die stekende zon.

Het begon hem plotseling voor de ogen te schemeren en te sterrelichten... Steunzoekend scharrelde hij rond zich. Zijn gaffel stak in het hooi en hij kon hem niet vatten, ... met een zwaai plofte hij neer.

De kinderen schrikten op: boven in het venstergat stond een andere man, vreemd gebarend en hees om hulp krijtend. Zijn kameraad lag daar neergebliksemd, de mond vertrokken, de levenloze ogen open naar de starblauwe lucht en de vuisten toegeknepen in het hooi.

…..