GILGAMESJ



Fragment


‘Luister, mijn vriend, ik zag een droom vannacht.
De hemel bulderde en de aarde weergalmde.
Ik bevond mij tussen hen in.
Daar was nog iemand, grimmig zag hij eruit.
Zijn trekken leken op die van Anzu.
Hij had de poten van een leeuw
En de klauwen van een adelaar.
Hij greep mij bij de haren, en overweldigde mij.
Ik sloeg hem, maar hij sprong weg als (over) een springtouw,
Toen sloeg hij mij, en wierp mij omver als een vlot;
Hij vertrapte mij als een wilde buffel;
Hij omarmde mijn hele lichaam.
‘Red mij, mijn vriend’, riep ik
Maar jij was bang en hielp mij niet.’

‘Hij raakte mij aan en veranderde mij in een duif;
Hij bond mijn armen als de vleugels van een vogel;
Hij greep mij beet en voerde mij naar het Donkere Huis, de woning van Irkala,
Naar het huis dat men niet meer verlaat als men er binnentreedt.
Dit is de weg die geen terugkeer kent,
En die slechts leidt naar het huis waarvan de bewoners het licht ontberen,
Waar stof het voedsel is, en aarde het brood.
Zij gaan daar gekleed als vogels, in een kleed van veren.
Zij zien nooit licht, maar wonen in de duisternis;
Op deur en grendel ligt een dikke laag stof;
In het huis van stof heerst diepe stilte.
In dat huis van stof trad ik binnen.’


Vertaling : Herman Vanstiphout