SWANBORN, Peter
Waanidee
Zeven uur stipt. Gezicht onder koude kraan. Pil
nummer één. Krant van de mat. Ontbijtgranen tot
op gram gewogen. Pil twee. Koffie straf in vaste kop.
Acht uur dertig precies, eerste poging tot bestaan
vangt aan. Kaken geschoren, hemd gestreken, klaar
om chaos met orde te wreken. Dwangneuroot, systeem-
fetisjist, ik ben de gevangene die blijft als de wacht
is vertrokken. Die grepen telt, ritme slaat, het raadsel
der schepping in zesentwintig letters denkt te vangen.
Wandeling
Naar buiten, zegt ze, ja graag, even
een stukje lopen en dan wat nuttigen,
cappuccino en bitterballen. Maar eerst
naar de bramenstruik. Zijn ze al zwart?
Na honderd meter schuifelen en steunen
langs de vertrouwde rivier, de berm vol
onbenoembare bloemen, klinkt angstig:
jij weet waar we zijn, hè?
Terug, van boom naar boom, wachtend
tot weer op adem, is de gedachte aan
bramen en bitterballen lang vervlogen.
Hier is de deur, de lift, de gang, eindelijk
binnen, jas uit en dan de vraag: zeg,
ik zou zo graag even naar buiten.