Download document

VAN DE VOORDE, Urbain



Alles doorleefd en niets geheel genoten


Alles doorleefd en niets geheel genoten;

alles doordacht en niets geheel verstaan.

'k Voel dag aan dag de leegte in 't hart vergroten,

maar nog geen deemoed in me, en zelfs geen traan.


'k Wrok nog om smart en wegbrokk’lende waan.

'k Woel nog, 't diepst wezen der natuur te ontbooten.

- Wen heeft me 't spel van 't vlees genoeg verdroten

dat kalm en diep 'k mijn aardse weg kan gaan?


Wat zult gij, God, mij dwerg onder de dwergen,

in wien uw glans ligt met veel nacht in strijd,

tot schreiens toe met werelds weelde tergen,


en wat aan trots-verzake', aan Liefde vergen,

vóór puur, heel na haar eerste majesteit,

mijn ziel weer strandt vóór uw stille eeuwigheid?


De nacht gloort als gepolijst zwart marmer


De nacht gloort koud als gepolijst zwart marmer,

de sterren, wier geheim geen droom meer teelt,

maken mij nog een lieve illusie armer

met het precieze van hun roerloos beeld.


O mathematische Orde, niets verheelt

gij van de waan dat hoedt ons een Beschermer;

mijn bloed vloeit niet meer inniger en warmer,

als toen ‘k mij, zalig, dacht door ’t licht gestreeld,


dat op mij, stille knaap, uw diepten stortten.

dat slechts de dood ons weedom kan bekorten

weet nu de man, wiens laatste heildroom vlood.


O sterren, macht van ruiten en trapezen,

uw strakke lijning is het die mijn wezen

onwrikbaar spreekt van ’t eeuwge van de nood….



Toen na veel zwervens...


Toen, na veel zwervens op een donkre baan,

raapte ik, wat nog aan kracht me bleef, tegader:

‘Hij woont toch hier, Hij, die zich noemt mijn Vader?’

- en 'k ben de klopper op zijn poort gaan slaan.


En luistrend bleef ik lang te wachten staan,

en luider sloeg ik, immer kwaad en kwader;

soms hoorde ik iets als kwamen stappen nader,

maar 't was bedrog, en 'k wou maar weer vandaan.


Vandaan? Waarheen? Weer in de nacht gaan zwerven

en altijd honger lijden, liefde derven

en doodgaan zonder één me de ogen sluit?


Neen, liever rusten aan zijn deur, gelaten,

en treedt Hij eerstdaags toch zijn tempel uit,

die Hij eerst vindt, zal Hij eerst binnen laten.