Download document

BERGMANN, Anton



Ernest Staas, advocaat

…..
Het dansfeest.

…..
Buiten de zaak Verstraeten en zijn werkboekje kreeg ik nog twee, drie andere pro Deo's; doch het ging niet verder dan een ontkennend advies, en 't gelukte mij niet, zelfs kosteloos, één enkele zaak voor de rechtbank te brengen. Uitstellen vragen, hier en daar enige korte uitleggingen geven in de zaken mijns patroons, daarbij bepaalden zich, in de drie jaren stage, mijn rechterlijke werkzaamheden, en... bij de jonge confraters telde ik nog onder de gelukkigsten.

Dit belet niet, dat ik de studie van Mr. Adams trouwer en trouwer bezocht. Het bloemen kopen ging maar altijd zijn gang, en ik verteerde in ruikers meer dan mijn advocaatschap kon opbrengen. Doch alles vruchteloos: de gelegenheid om juffrouw Clara te ontmoeten en te spreken bleef een desideratum.

Ik had nog één hoop. Mevrouw Adams kon een dansfeest geven, en dan mocht ik stellig op een uitnodiging rekenen. Op de bals door advocaten gegeven vormen de stagiaires altijd het gros van het dansend personeel.

Ik kon niet beter doen dan mijnheer Joseph eens polsen, die soms in betrekking kwam met de huisknecht, welke op zijn beurt van de bovenmeid wist al wat er in de familie omging.

‘Praatjes, Joseph!’ zegde ik losweg, als hij weer pochte over de pracht van het groot huis, ‘praatjes, vriendlief, die gij aan mij niet zult wijsmaken! 't Is met die gewaande rijkdom gelijk met de bals en de feesten. Volgens uw snoeven en stoefen moest het hier dans en vreugd aaneen zijn: reeds de derde winter ben ik hier, en ik heb noch noot noch snaar gehoord.’

Mijnheer Joseph was vernederd in zijn fierheid.

‘'t Is waarschijnlijk, dat mevrouw in de rouw is. De familie is zo groot...’ wilde hij uitleggen; maar in mijn ongeduld scheen het mij, dat de familie de rouwplichten overdreef en misbruik maakte van het recht, om uit eerbied voor de doden de levenden zonder vermaak te laten.

Mijnheer Joseph voelde zich gekwetst door mijn toon ten opzichte der familie, en weigerde te spreken.

Op een morgen, toen ik binnentrad, zag ik iets buitengewoons aan onze klerk. Hij keek mij glimlachend aan, wreef in de handen en wemelde op zijn stoel.

Toen ik neerzat, verliet hij zijn plaats, en kwam mij op de schouder kloppen.

‘Welnu, Joseph?’ vroeg ik verwonderd.

Hij plaatste zijn vinger voor de mond, verzekerde zich dat al de deuren goed dicht waren, en zijn gezichtje vooruitstekend, hetwelk ditmaal zo was opgeklaard dat het een blozend appeltje geleek:

‘En de wagen?’ fluisterde hij mij in het oor, ‘hebt gij hem voor de poort zien staan?’

‘Welke wagen?’

‘Wel, de verhuiswagen.’

‘Ha!’ vroeg ik plagend, ‘gaat de familie het groot huis verlaten?’

‘Och kom,’ schudde Joseph, ‘de familie verhuizen! Hebt gij de tapijten en luchters, behangsels en spiegels, sofa's en fluwelen stoelen niet zien binnendragen?’

‘Zou het, Joseph?’ hernam ik aanmoedigend.

‘Ja, mijnheer Ernest, ik geloof het vast. Het zal er om te doen zijn. Mijnheer en mevrouw slapen al drie dagen op 't hoogste.’

‘Zeker voor de frisse lucht,’ schertste ik weer.

‘Neen, neen,’ hervatte Joseph ongeduldig, ‘als de familie haar slaapkamers verlaat, is het om ze in salons te laten veranderen, en dan is er altijd een dansfeest op handen.’

‘En 't zal zeker weer prachtig zijn,’ lachte ik.

‘Het zal alles overtreffen,’ riep Joseph in geestdrift. ‘De werklieden zijn al drie weken bezig. De huisknecht zei mij, dat er wel honderd luchters zullen hangen en de zalen verlicht zijn à...’

‘A giorno,’ hielp ik.

‘Ja, à giorno, en ik krijg een nieuwe tenue.’

‘Dan zal 't zeker heerlijk zijn,’ besloot ik, mij nog altijd ongelovig tonend. Doch enige dagen later ontving ik een rosekleurig briefje, waarbij ‘Mijnheer en mevrouw Adams jeune de eer hadden, mijnheer Ernest Staas uit te nodigen

…..