DE ZIEL, H.F. (TREFOSSA)


voor Loulou


slechts beenderen en bloed? er is nog meer!

‘t is alsof ik achter ijz’ren tralies zit

en enkel en alleen maar luist’ren kan;

ergens heen gaan, kan ik niet.

maar er zijn nog meer woorden aan andere havens!

ach, hoe sterk verlang ik te breken alle balken

om vrij te komen en de tekenen te zien,

dat vele eeuw’ge dingen wachten nog.

de welgestelden zijn gereed voor mooie wensen

aan hen die geloven in een zonnige toekomst,

die wachten na eb op een nieuwe vloed.

moet ik slechts buiten mij iets kunnen vinden?

ik zeg er dank voor, dat mijn huid de grendels wegschoof,

dat ik kon zien wat schitterde in mijn eigen bloed.



Mij die jou rijk maakt

Mij - die jou rijk maakt! - mij heb jij geslagen.
En toen ik om het waarom wilde vragen,
met roeden reet jij open toen mijn rug.
Jij witte pier, je ziet mij nooit terug.
 
In 't bos wachten mij zeker bange dagen,
toch liever ga 'k der broedren vrijheid schragen
dan hier te zijn bij jou, wiens kleinste kuch
ons beven doet, wiens hart is ijzerstug.

Ellendeling, de nacht die schenkt verkwikking
aan jou, laat mij ontkomen aan de greep
van slavernij, die me op jouw land beneep.

Vaarwel dan, al dreige ook verschrikking!
Wie blijft, 'k was vroeger slechts zijn lotgenoot.
Ginds wacht of vrijheid of de vrije dood.




Gronmama


Mi a no mi

solanga mi brudu

fu yu a n'e trubu

na ini den dusun titei fu mi


Mi a no mi

solang mi lutu

n'e saka, n'e sutu

mi gronmama


Mi a no mi

solang m'no krari

fu kibri, fu tyari

yu gersi na ini mi dyodyo.


Mi a no mi

solanga y' n'e bari

f' prisir' ofu pen

na ini mi sten.



Grondmoeder


ik ben niet ik

zolang mijn bloed

niet van jou bezeten is

tot in alle aders van mijn lichaam.


ik ben niet ik

zolang mijn wortels

niet zakken, niet schieten,

mijn grondmoeder, tot in jouw hart.


ik ben niet ik

zolang het mij niet lukt

jouw beeld te bewaren,

te dragen in mijn ziel.


ik ben niet ik

zolang je 't niet uitschreeuwt

van vreugde of van pijn

in mijn stem.


Vertaald uit het Sranantongo (Suriname) door Michel Berchem, Jan Bongers en Michiel van Kempen






Sranan


brudu f’afo

ben dopu yu doti.

yu santi ben soygi,

ben dringi den dropu,

Sranan,

te kramnari f’afo

ben boro.


na yu gron wi mu gro.


fayalobi,

a dinamit d’e opo yu prodo so nya,

mu koti hen faya,

mu bron na wi brudu;

dan bromki sa monyo na wi libi

fu nyan na bigi friyari,

di Sranan nanga wi de fruwakti,

so langa.


Suriname


bloed van onze voorouders

doopte jouw aarde

jouw zand zoog,

en dronk de druppels,

Suriname,

als de ribbenkast van de voorouders

werd doorboord.


Op jouw veld moeten wij groeien.


fayalobi-bloem,

het dynamiet dat met een klap jouw pracht ontsluit,

moet bliksemen,

moet branden in ons bloed;

dan zullen de bloemen ons leven bedekken

om het grote feest te vieren,

dat Suriname met ons, zo lang reeds

verwacht

Vertaling: John LEEFMANS