DE JONG, Max
Weer is het nacht
Weer is het nacht, verzonken klokken luiden,
een gore wolk hangt om de scherpe maan.
Het kerkhof droomt, waar oleanders staan,
en zerken om de graven aan te duiden.
De spanning stijgt. De wijzerplaten slaan.
De klokken durven niet meer goed te luiden.
Er stroomt een grote luwte door het Zuiden,
het is het uur dat graven open gaan.
De deksels klappen van de stenen kisten.
De doden stappen er ontredderd uit.
Zij hebben mos en huislook op hun schedels.
Iets onnavolgbaar droefs en ook iets edels
spreekt mee uit de afwezigheid van huid.
Hun blikken missen iets, waar wij van wisten.
Een nacht
De stegen van de stad zijn leeg en tochtig
de luchten hel van koersende kometen.
De wanden van een gracht begroeid en vochtig:
door schimmelvegetaties aangevreten.
Een zwaan begeeft zich klam en achterdochtig
het donker in en maakt breed uitgemeten
een tocht langs keldermuren, steil en bochtig.
Ik lig er boven in mijn bed te zweten
en weet me bij die ik niet missen kan,
de vrouw, en meet me aan het zwellen van
haar borsten bloot en van haar schoot het gapen.
Inmiddels nadert door de nacht de zwaan,
nu drijft hij naar het huis, nu legt hij aan
onder het raam en blinkt en mag gaan slapen.
Anekdote
De gracht een lasso om het eng plantsoen,
(alsof zich zo het paradijs liet vangen!) –
er zijn wat trotse bomen blijven hangen,
gevangen in een kluit ontkleurend groen;
en zelfs een bank, een uitgesproken bank!
met twee zich minnenden, wier monden kleven
in een verband dat, opgevat als leven,
het voorwerp werd van hun oprechte dank.
Tegen de avond nadert hier een zwaan:
een knobbel om zijn veren in te vetten,
een rode snavel en een zwarte traan –
straks wordt hij doodgegooid met bruidsboeketten.
Heet van de naald
- Fragmenten
Ach hoe kan ik nu ook schrijven
zij is getrouwd met een ander
en heeft kinderen
zoals het moet
ik daarentegen zoek vruchteloos
naar het recept
om van twee halve vriendinnen
één hele te maken
…..
ik durf de vrije natuur niet in
omdat ik het landschap
alleen en zonder haar
niet zou verdragen
ik sluit me op in de grote stad
en heb hier mijn kamer
gemeubileerd met
boeken boeken boeken boeken
…..
dichterlijke dichters
vergelijken vrouwen
met rozen of beter
met rozestruiken
helaas hebben zij
doorgaans met de roos
niet enkel de tint
maar nog daarenboven
de geuren gemeen
ik echter ben
allergisch tegen iedere
vorm van parfum
…..
rest mij
weinig anders dan
toch maar
door te schrijven
in dat handschrift
waar de grafologen
bij eerste oogopslag
mijn gemis uit halen
…..
soit dat heeft die andere
man dan gedaan
en ik zit hier
polygame asceet
en mijn vriendinnen
komen het weekend
en huilen omdat
het niet je ware is
…..
ik heb het hopeloos verknoeid
en het had niet gehoefd
ik had het anders horen aan te pakken
en had haar kunnen krijgen
het lag uitsluitend aan mij
maar ik was geïmponeerd
ik kon er niet tegen op
jammer is zo iets.