R É GNIER, Henri de



Odelette 2


Si j'ai parlé

de mon amour, c'est à l'eau lente

qui m'écoute quand je me penche

sur elle; si j'ai parlé

de mon amour, c'est au vent

qui rit et chuchote entre les branches;

si j'ai parlé de mon amour, c'est à l'oiseau

qui passe et chante

avec le vent;

si j'ai parlé

c'est à l'écho.


Si j'ai aimé de grand amour,

triste ou joyeux,

ce sont tes yeux;

si j'ai aimé de grand amour,

ce fut ta bouche grave et douce,

ce fut ta bouche;

si j'ai aimé de grand amour,

ce furent ta chair tiède et tes mains fraiches,

et c'est ton ombre que je cherche.



Odelette 2


Als ik gesproken heb

van mijn liefde, was het met het trage water

dat naar me luistert als ik me

erover buig; als ik gesproken heb

van mijn liefde, was het met de wind

die lacht en fluistert door de takken;

als ik gesproken heb van mijn liefde, was het

met de vogel die voorbijvliegt en zingt

met de wind;

als ik gesproken heb

was het met de echo.


Als ik iets hartstochtelijk heb liefgehad,

droef of blij,

waren het je ogen;

als ik iets hartstochtelijk heb liefgehad,

was het je ernstige en zachte mond,

was het je mond;

als ik iets hartstochtelijk heb liefgehad,

waren het je zoete lichaam en je koele handen,

en is het jouw schaduw die ik zoek.


Vertaling: Z. DE MEESTER