SIX VAN CHANDELIER, Jan Six



Op de schoonheid van Rozelle


Rozel gewijde kerk, van eerbaarheid gevloerd,

Van God volkomen, met des Hemels eigen handen

Gemetseld naar omhoog, met gevelpraal, en wanden

Van stof waar mee natuur het purper parelmoert:


Schoon geestig dak gewelf, van haren oversnoerd

Als gouden rietjes, die als zonnestralen branden,

Lantaarnen van turkoois, en Spiegels zonder zanden,

Die Efesen de glans van haar Diaan ontvoert:


Tweedeurig klein portaal, vol rozende festoenen,

Dat opengaande toont een elpenbenen koor,

Ter plaats der galmen, die God loven, en verzoenen:


Rozel mijn Afgodin, ik recht een nederig spoor

Naar uw verhevenheid, met uitgetrokken schoenen,

Verleen de lofzang van uw schoonte een gunstig oor.



Bewerking: Z. DE MEESTER