VAN ROSSEM, Maarten



De val van Rome

…..
De stad had bijna 2000 jaar geleden ook al een miljoen inwoners. Na de ineenstorting van het West-Romeinse Rijk waren er na enige tijd in Rome nog maar 35.000 over, en de klassieke reuzenstad bestond uit ruïnes waar onkruid groeide en geiten graasden. Hoe was het mogelijk dat zo’n enorm rijk, dat eeuwenlang zulke verbazingwekkende prestaties had geleverd en zijn vijanden zo overtuigend had gedomineerd, was geïmplodeerd?

Was het moord of zelfmoord? Dat is de hamvraag bij de ondergang van het West-Romeinse Rijk. Ging het rijk primair ten onder aan barbaarse invasies, of bezweek het door interne zwakte, of dat nu langdurige burgeroorlogen waren, verkeerde legerhervormingen of vergaande corruptie? Bij de beantwoording van deze vragen moeten we ons realiseren dat het West-Romeinse Rijk weliswaar in de loop van de vijfde eeuw desintegreerde, maar dat het Oost-Romeinse Rijk vervolgens nog duizend jaar heeft bestaan, zij het in de laatste eeuwen in wel zeer sterk geamputeerde vorm. Welke factoren maakten dat de oostelijke helft wel overleefde?


Tragische voorafschaduwing


Hoewel sommige geleerden dat wel beweren, begon de neergang niet pas in de vierde en vijfde eeuw. Het rijk raakte zwaar aangeslagen door de zogenoemde ‘crisis van de derde eeuw’. De kolos krabbelde na vier decennia wel weer op, maar bleek uiteindelijk blijvend verzwakt. De structurele oorzaken die tot de crisis hadden geleid, werden bovendien niet weggenomen. In 235 werd keizer Alexander Severus door zijn eigen troepen vermoord. Dat leidde tot meer dan drie decennia burgeroorlog, waarbij er praktisch elk jaar wel een keizer of aspirant-keizer werd vermoord.

Na een kwarteeuw burgeroorlog viel het rijk in drie delen uiteen - West, Oost en Midden -; een tragische voorafschaduwing van latere gebeurtenissen. In deze chaotische jaren werden de grenzen van het rijk verwaarloosd; aan de noordgrens konden Goten, Vandalen en Alamannen hun gang gaan. Aan de oostgrens rukten de Perzische Sassaniden op.

Tussen 268 en 274 werd orde op zaken gesteld; de barbaren werden verslagen, de drie delen van het rijk weer samengevoegd. Maar de geleden schade was enorm. Tal van geruïneerde steden kwamen er niet meer bovenop en in sommige delen van het rijk waren handelsnetwerken blijvend verstoord. Dat het Romeinse Rijk kwetsbaar was, bleek wel uit de bouw van muren rond de steden; die moesten toch de nodige veiligheid bieden. Keizer Aurelius gaf zijn naam aan de Aureliaanse muur rond Rome, gebouwd na 270. Deze is nog steeds prominent zichtbaar en heeft tot in de negentiende eeuw gefunctioneerd. De aftakeling deed zich niet in het gehele rijk voor: in Noord-Afrika en grote delen van het oostelijke rijk ging het uitstekend.

…..

Fundamentele hervormingen


De crisis van de derde eeuw gaf nauwkeurig aan welke oorzaken een essentiële bijdrage zouden leveren aan de ondergang van het westelijke deel van het rijk. De aanhoudende burgeroorlogen kregen meestal prioriteit boven de verdediging van de rijksgrenzen, en de expansieve neigingen van de Germaanse barbaren en andere volkeren leefden op zodra die grenzen niet behoorlijk werden verdedigd. Ook bleek tijdens deze crisisjaren dat het rijk onder grote druk de neiging had in meerdere delen uiteen te vallen. Kennelijk was een samenhangende defensie wanneer het reusachtige imperium op meerdere punten werd aangevallen vrijwel niet te organiseren.

Het Romeinse Rijk was simpelweg te groot voor de technologie van zijn tijd. Transport- en communicatiemiddelen schoten tekort wanneer er snel gereageerd moest worden. Als een paar legioenen aan de verre rijksgrens weer eens een tegenkeizer op het schild hieven, duurde het weken of maanden voor er passende maatregelen konden worden getroffen. Bij burgeroorlogen duurde dat nog veel langer.

Deling was onvermijdelijk, maar zou het rijk ook blijvend verzwakken. Toen in het decennium na de dood van Aurelianus weer vrijwel geen enkele (kortstondige) keizer een natuurlijke dood stierf, werd het keizertoneel na 284 meer dan een halve eeuw beheerst door Diocletianus (284-305) en Constantijn de Grote (306-337) - twee erkende mannetjesputters. Diocletianus nam de noodzakelijke reorganisatie van het rijk ter hand. Hij begon met een bestuurssysteem met vier keizers: twee echte keizers en twee hulpkeizers. Zo zou veel slagvaardiger kunnen worden opgetreden, omdat de keizers, die niet meer permanent in Rome verbleven, in de buurt van de hotspots aanwezig konden zijn. Ook hervormde hij de belastingen, het muntsysteem en het leger.

Constantijn, die de concurrentie met geweld had uitgeschakeld en het rijk weer alleen regeerde, zette de hervormingen voort. Hij bekeerde het hele rijk tot het christendom en stichtte Constantinopel. Die stad werd een van de strategische oorzaken voor de overleving van het oostelijke imperium: het blokkeerde de toegang tot de belangrijke provincie Klein-Azië, maar daarover later meer.

Constantijn effectueerde ook een fundamentele hervorming van de verdediging van de 6000 kilometer lange rijksgrens. Het rijk werd vóór Constantijn nog louter verdedigd aan de grenzen. Nu moest het in eerste instantie aan de grens worden verdedigd door grenstroepen, maar voor het geval die zouden falen werd een strategische reserve gecreëerd, die doorgebroken vijanden in de diepte zou kunnen opvangen.

Op het eerste gezicht een geweldig idee, dat ook door moderne strategen is geprezen. Het is echter zeer de vraag of het op termijn wel zo geweldig was. De troepen van de strategische reserve werden in steden gelegerd, waar ze zich overgaven aan het goede leven. Buiten hun legerplaatsen kwam er niet veel terecht van de eindeloze exercitie en kadaverdiscipline die de Romeinse legioenen vanouds zo effectief hadden gemaakt. Toen het erop aankwam, deed de strategische reserve niet wat ze had moeten doen.

…..

Verpletterend verslagen


Het jaar 376 was het begin van het einde. Er verschenen twee grote groepen Visigoten aan de benedenloop van de Donau. Het ging om hele (Germaanse) volkeren die in beweging waren gekomen door de dreiging van de Hunnen, een ruitervolk dat was opgedoken uit de Aziatische steppen. De Visigoten vroegen of zij de rivier mochten oversteken teneinde zich te vestigen in het Romeinse Rijk. Ze kregen toestemming, naar alle waarschijnlijkheid omdat de keizer dacht dat hij de Visigotische krijgers goed zou kunnen gebruiken voor zijn leger. Het Romeinse leger kampte immers met een structureel gebrek aan rekruten en maakte al heel lang gebruik van grote hoeveelheden Germaanse huurlingen.

Eenmaal over de rivier werden de Goten zo lamentabel slecht behandeld door de corrupte Romeinen ter plaatse dat ze naar de wapens grepen en plunderend door de Balkan trokken. De Oost-Romeinse keizer Valens was ver weg aan de oostgrens en kon niet direct optreden. Pas twee jaar later kwam het tot een treffen tussen de Visigoten en de Romeinen. Valens, ijdel en ongeduldig, begon de confrontatie voor de aangekondigde hulptroepen ter plaatse waren. De Romeinen werden verpletterend verslagen. De keizer sneuvelde en zijn lijk werd nooit teruggevonden.

De Visigoten konden hun plundertochten voortzetten. Vooral het platteland leed daaronder, omdat de Visigoten niet in staat waren tot effectieve belegering van de steden. Ondanks de nederlaag waren de Romeinen op wat langere termijn strategisch in het voordeel. De Visigoten moesten leven van het land en dat viel zeker in de winter niet mee. Uiteindelijk kwam het tot een schikking: de Visigoten mochten zich vestigen in het rijk en vele krijgers namen dienst in het Romeinse leger.

Na een paar jaar kwamen ze echter in opstand, onder leiding van Alaric. Hij vond dat de Gotische krijgers misbruikt werden en wenste voor zichzelf een belangrijker functie in de Romeinse militaire hiërarchie. Onder leiding van Alaric trokken de Goten Italië binnen. Daar werden zij herhaaldelijk verslagen door het Romeinse leger, maar Alaric wist een definitieve nederlaag steeds te voorkomen. In 408 belegerde hij Rome. Na eindeloze onderhandelingen met de keizer, die in Ravenna resideerde, had Alaric er genoeg van. In 410 plunderde hij Rome.

De plundering van de hoofdstad, die al lang niet meer het machtscentrum van weleer was, sloeg in als een bom; er was iets gebeurd wat onmogelijk werd geacht. In metaforische zin was het hart uit het rijk gerukt.

…..

De greep verloren


In 405 en 406 staken grote groepen Vandalen en andere Germaanse stammen de Rijn over bij Mainz, daartoe in staat gesteld door de verwaarloosde grensverdediging. In de volgende jaren trokken zij, een spoor van verwoesting achter zich latend, door Gallië en Spanje. Geiseric, de leider van de Vandalen, was een strategisch denker eerste klas. In 429 stak hij met zijn hele volk en bondgenoten de Straat van Gibraltar over. Hij veroverde Noord-Afrika, een van de rijkste provincies van het imperium, leverancier van het graan waarmee het Romeinse plebs werd gevoed. Het Romeinse Carthago viel in 439.

Gebruikmakend van lokale expertise waagden de Vandalen zich nu ook op zee. Vanuit Carthago plunderden ze in 455 Rome. Die plundering was veel verwoestender dan die van 410. Hoewel de Romeinen de invasie van de Hunnen in West-Europa hadden afgeslagen, met de onmisbare hulp van Germaanse troepen, bleek na deze plundering dat het Romeinse gezag alle greep op de gebeurtenissen in het westelijk deel van het rijk had verloren. Het Romeinse leger van weleer was afwezig en van een daadkrachtige strategische reserve was geen sprake.

De Visigoot Alaric kon, ondanks enkele niet-beslissende nederlagen, zijn gang gaan. De Vandalen zijn nimmer afdoende aangepakt en konden nota bene Noord-Afrika veroveren, in allerlei opzichten een beslissende slag voor het westelijke Imperium. In 476 werd de laatste, machteloze Romeinse keizer Romulus Augustulus - een jongen nog - afgezet door de Germaanse generaal Odoaker.

…..