Download document

BELLAMY, Jacobus


De liefde

Wanneer vertoont de Liefde
Zich op het allerschoonste,
In 't hijgende verlangen,
Of na het gul genieten? --
Wij smaken het genot reeds
In de armen der verbeelding,
Wanneer wij nog verlangen.
Maar, na het vrij genieten,
Wanneer, door al de vreugde,
De snaren der verbeelding
Geheel zijn overspannen,
Dan heerst in onze ziele
Een sombere verwarring.
Dan geeft het droevig denkbeeld:
Wij hebben reeds genoten!
Der ziele een matte houding.
Maar, geeft een blik der hope
Weer leven aan 't verlangen,
Dan leeft de ziel, en schept zich,
Uit loutre harsenschimmen,
Wel duizend vreugdebeelden.


Het onweder

Hoe is natuur zo stil, zo plechtig
Het dartel windje kwijnt,
En lispelt, op een trillend blaadje,
Zijn laatste adem uit!
Geen vogel zingt nu blijde tonen,
Maar zwijgt eerbiedig stil!
De roos, dat sieraad van de maagden,
Hangt treurig naar de grond!
De dag verwisselt zijn gewaden,
Voor 't zwarte kleed des nachts!
De zee kust, kabblend, hare oever
De ganse schepping bidt!
Daar breekt, uit opgepreste wolken,
Een felle bliksemschicht!
Daar rolt de klaterende donder!
De ganse schepping beeft!

Zo schriklijk klaterde de donder,
Toen God de wereld sprak!
Nog beeft de wereld, voor die stemme!
Die schrik is dankbaarheid!
Daar vaart de Godheid, op haar stormen,
Door 't siddrend landschap heen!
Hoe beven honderdjarige eiken,
Gelijk een rillend riet!
Paleizen stuiven, voor haar wielen,
Als nietig stof, daar heen!
Daar storten trots gebouwde torens,
Als smeltend ijs ter neer!
Zo zinkt uw grootheid , wufte vorsten,
Als God, door donders, spreekt!
Als hij, gewapend, met zijn bliksem,
Zijn forse orkanen ment!
Dan werpen de verschrikte golven
Haar lillend schuim omhoog!
Dan werpen zij de zwaarste kielen
Als lillend schuim, omhoog!

Daar lacht, door de uitgewoede wolken,
Het lieve zonlicht weer
Zo lacht een held, na 't bloedig strijden,
Met tranen in 't gezicht!
Nu dartelt weer een lieflijk windje,
Door 't afgematte bos,
En kust de frisse regendroppen,
Van 't schommlend lover, af!
Nu beuren weer de schone bloemen
Haar lachend hoofd omhoog!
Nu zingen weer de lieve vogels,
In 't bos, een dankbaar lied!
Nu vaart de Godheid, op de geuren
Van 't frisse lentekruid.
Nu durft al 't schepsel haar genaken!
De ganse Schepping juicht!


Het gebrek in Chloris

Natuur gaf aan mijn Chloris

Heur allerschoonste gaven.

Zij gaf haar schone leden,
Zij gaf haar tintlende oogjes,
En blosjes op de wangen.

Zij gaf haar, trots de mannen,

En vlug vernuft, en oordeel.

In 't kort, zij gaf haar alles,

Wat maagden kan versieren.

Maar jammer is 't - zij weet het!