TEIRLINCK, Isidoor & STIJNS, Reimond



Arm Vlaanderen

…..
Ineens kwam er verandering in de wezenstrekken des boers: hij was dus toch voor ontroering vatbaar! Ginder op de boomgaard was een knecht verschenen, die er een weinig rondslenterde, daarna een kluppel opraapte en regelrecht naar de hoge boom trok om appelen af te werpen. De dromer sparde vol afschrik de ogen open, nu dat een zeventienjarig meisje - de nicht van de bezitter der hoeve, boer Vergauw - zich toonde, een der afgekluppelde appelen opnam en smakelijk er in beet. De vreemdeling trok zich achter de populier terug en zijn gelaat, vóor een ogenblik zo onbeweeglijk als marmer, drukte de grootste ontzetting uit. Zijn borst zwoegde, zijn neerhangende lip beefde, terwijl hij afwerend, als in een bede, de handen uitstrekte.

Neen, zij, dat meisje vooral, mocht van die appelen niet eten!

Waarom?

Dat ook behoorde tot het geheim zijns levens.

Als onder het gewicht ener ramp, liet hij zich op het gras neerzijgen. Doch, zonderling! hij voelde werktuiglijk met de hand, om zich te verzekeren, dat hij zich niet bemorsen kon. En, alsof hij niet het voor hem zo akelig toneel wilde zien, nam hij het hoofd tussen beide handen en bleef weer roerloos als een beeld.

Nog lang zat hij daar. Telde hij de graspijltjes? De zon zakte lager en lager; langzamerhand verdwenen de gouden verven in het westen. De avond viel snel neder; de nachtschaduw hing reeds in het bosje, tussen de struiken en woekerplanten. Ginder zeeg het kerktorentje weg in de duisternis, die versmolt met de zwarte kleur van het wilgenlover, er achter op de hoogte, en van de wolken, die boven de noorderkim, achter de windmolen, opklommen.

De vreemdeling stond eindelijk recht en scheen nu eerst de aankomende duisternis te bemerken. Hij blikte naar het westen, waar de laatste lichtstreep was weggestorven, daarna naar het dorpje.

…..
Arm Vlaanderen! hoe diep zinkt ge.

…..
Vrij en machtig waart ge vroeger, koningen deedt ge beven; nu ligt ge zwak en uitgeput, als een ander Ierland, en de hand van de eeuwige vijand dwingt u, gedwee, het eens zo fiere hoofd te buigen. Dweepzucht voert de scepter; ontvolking en ellende zijn uw aandeel, arm, arm Vlaanderen!

…..


TEIRLINCK, Isidoor


Naar het Land van Belofte!

…..
Want al de buitenmensen zijn nieuwsgierig in de hoogste graad; daarom huichelt men er zo vaak; daarom handelt men er meest in het geheim; daarom vindt men er zoveel die hun daden bewimpelen, schijnheilig spreken en schijnheilig zijn; immers de nieuwsgierigheid van de ene dorpeling vreest die van de buur. Alles mag gedaan worden, zo de kat er niet mee rondloopt. Dus, in het duister, nimmer in het volle licht gewerkt, zich nooit getoond zoals men waarlijk is – met zijn deugden en gebreken, met zijn slecht en goed, met zijn wel en wee, met zijn verdriet en vermaak. Alles moet gestopt blijven! Wie zo niet handelt, is maar een dwaashoofd, een onnozelaar, een dom kieken, goed genoeg om gepluimd en opgegeten te worden!