C Á NDANI



Huis van as

…..
Het huis staat stil, waar het altijd al gestaan heeft, en ruikt naar een uitgedroogde boomstam. Sommige van de ramen staan wijd open, sommige half. Aan de houten muren kleven resten van klimplanten. Onder het afdak, dat schaamteloos gaten vertoont, woekeren wilde jasmijnen. Eens plantte ik er een mager plantje. Ik praatte er iedere dag tegen, het was mijn lievelingsplant. Zij heeft hier al die jaren gebloeid. De ogen gestreeld van degenen die naar haar keken. En ik, de planter, ben haar helemaal vergeten.

…..
Een vrouw staat stil op het erf en staart mij aan. Ik wil haar bijna vragen: ‘Wat kan ik voor u doen? Maar ik, de gast die hier misschien niet meer thuishoort, hoe kan ik aan de ander vragen wat zij wil? Langzaam loop ik naar haar toe. Ik weet niet waarom, maar het voelt alsof ik naar mijzelf toeloop.

…..


Oude onbekenden

…..
‘Het huis ligt tegenover het Magentakanaal, aan de rand van de gelijknamige polder, verborgen tussen de omlaag hangende sapotille- en manjatakken. Het staat daar als een kippenhok zonder kippen. Nee, het lijkt meer op aji. Een vrouw die na vele jaren het geheim van het leven begrepen heeft en daardoor tot rust is gekomen. Vroeger was er een paadje met aan de weerzijden grazende koeien…’

…..