VAN DER VEGT, Han



Drift


wij zijn jong en wij stinken

met stront aan onze kuiten

trappen wij gods wegen af

wie vaart heeft heeft geen honger

wij drinken opwaaiend zand


wij klapwieken de lucht aan

flarden met onze vleugels

gescheurd uit de huid van de

autowrakken langs de kant

gesnoerd om onze armen


als eenden over water

zo lopen wij over heet

asfalt dat wij straffen met

de onder onze voeten

vastgebonden wieldoppen


elk wegdek laat zijn steenslag

in ons blikken eelt achter

waar schimmels zijn is voedsel

wat niet rot dat verteert niet

wij zijn jong en wij stinken


wij klieven ons de schedel

op de scheiding, geven ons

denken licht en lucht en de

hersenpap een zonnekorst

hoor, in de eikenkruin zingt


een stem zichzelf uit stugge

woorden een lichaam aan, als

het tegen de morgen zwaar

genoeg geworden is stort

het met takken en al naar


beneden, breekt zijn eerste

botten en sluit achteraan

onze adem is heet en

kruidig en doodt de vliegen

ons borstbeen is een steenbijl


en onze oksels zijn een

valkuil voor ongedierte

omdat wij in niets meer van

elkaar verschillen hebben

wij ons beeldschermen over


het hoofd getrokken, als groet

rammen wij bij elkaar het

ruitje in en herkennen

ieder aan zijn eigen merk

het wegdek scheurt open waar


onze voeten het raken

het verstuift in de schrale

wind die er zand over blaast

wij zijn jong en wij stinken

soms hangt een droge lap vlees


ons stukgewreven tussen

de dijen als wij al zijn

vergeten wat die ooit is

geweest, we snijden het in

repen en geven die de


zwakken om op te kauwen

je kunt wel pissen naar de

hemel maar de hemel pist

toch altijd harder terug

we legen de fles, dan slaan


we die op ons achterhoofd

kapot en zetten ons de

scherven in als nieuw gebit

onze vader heeft zijn hart

begraven langs de kant van


de weg toen hij dronken was

soms, op zoek naar wat knollen

of wormen, vinden wij het

daar en meten zijn wortels

voor wij het terugstoppen


wanneer wij slapen zijn wij

op dezelfde weg, maar wij

zijn het niet die lopen, het

is de weg die verder wil

en aan onze voeten rukt


onze tieten klapperen

als struisvogelvleugels, zijn

onze tepels droog en slap

dan draaien wij ons bouten

in die glimmen van de lust


onze huid spant zich strak als

aluminiumfolie

en zingt om onze spieren

onze buik is de snaredrum

van onze haast en onze


heupgewrichten gieren op

het gruis van onze botten

wat niet zweert dat leeft niet meer

wat jankt kan nog niet dood zijn

wij zijn jong en wij stinken


voelen wij ons bloed niet slaan

dan ritsen wij de borstkas

open en met koele hand

knijpen wij ons hart op gang

wie dood is steken wij in


de grond, 's nachts graaft zijn ziel zich

door zijn reet naar buiten en

moet naast ons zijn weg als mol

vervolgen, tot een van ons

hem uit zijn gang wipt, vilt en


afkluift en hem zo bevrijdt


Experimenten V


vandaag heb ik een mens gemaakt

van silicone en glas

zand tot zand en code tot code

in de opengesperde bek van

een bol, die bungelt aan de blaaspijp

leg ik een chip met zijn naam erop

zijn kakement klapt zich toe om de

ouwel en uit zijn schedelbasis

druipt zijn gewervelde lul omlaag

zijn feniks, de dubbele helix,

de as van zijn bestaan

aan de groeipunten ontspruiten langs

alle kanten zijn ledematen

zodat hij nu steun vindt op de grond

is het tijd om af te koppelen?

nee, hij verloochent zijn afkomst niet!

zijn navelstreng is nu zijn blaasroer

om zijn gif te spuien


Exorbitans


…..

Wanneer we wakker worden uit de omarming

van ongrijpbare dromen en taai plastic

zien we door het raam dat Exorbitans

ons naar een nieuw onderzoeksobject

heeft gebracht: een kleine, met pokken en korsten

bezette planeet, ondergelopen met modderige

plassen, waarop wellicht leven valt te ontdekken.


Met schuin tegen elkaar in wiekende rotors

plaatst het schip ons precies op een puisterige heuvel

en meet of de lucht hier geschikt is voor onze soort.

Een minuut later zetten we onze neusvleugels

wijdopen voor de zware geur van schimmels,

stilstaand water en welig gistend bezinksel.

De bodem is van ongedierte poreus.



Ratel


…..

moeders vertrouwen hun kinderen liever

aan het riool toe dan ze te baren

liefdevol afgedreven zwemmen de embryo’s

stroomopwaarts onder de muren door

hun huid gebleekt door jullie afwaswater

waaruit hun placenta de vetten filtert

die nodig zijn voor hun tegendraadse groei

en als ze hun ogen openen is het eerste

dat ze te zien krijgen jullie drollen, wier vorm

voldragen, gedrongen, hen tot voorbeeld strekt

bij de slurpende opbouw van hun lichaamsstructuur

ze verrijzen uit pleepotten, putten in de straat

en dolen, de navelstreng over de schouder

in gevonden, gestolen of geleende kleren

de stad door die ze aannemen als moeder


…..