SMIT, Wilfred
Carthago ’s ochtends
Dolfijnen doken nog naar de zon.
de nacht die aquaducten
over beide heenspon,
haven en voorstad, laat los.
de krijtallee bij dageraad
is zo verstild en rose,
als wist ze dat verbanning staat
op ’t strooien van geruchten.
men kleppert het elkaar,
halfslapend nog, vanonder
ebbenhouten muiltjes toe:
Aeneas op een vlonder
teruggekeerd, het zwerven moe!
Dies irae
Maak voor vandaag uw lievelingen
op de eerste rij niet wijzer, juf,
zie toe op de verwarring bij
het twee aan twee naar buiten gaan.
ge moogt hen vuriger dan anders
tegenkussen, maar bid dat hun
tenminste blijft bespaard u aan te zien
in de zelen van een bokkewagen,
met het schaamhaar meer dan zichtbaar
even voor ge als een bezem brandt,
want het stapelt in de hemel
kandelaar op kandelaar
en de winden, valbijlen in hun nest,
hangen nog maar met een lint bijeen.
Sweet bahnhof
Drijft men steeds verder
uit elkaar? het afscheid schuift
een opdringerige oom tussen ons in.
sluit de ogen af – ja dit is vlucht,
een handvol kaarten laten vallen
omdat men in onze vingers knipt.
wurg alle lichten – rasse schreden
maakt mijn vertrek, reusachtig,
als op stelten wadend door de mist.
adieu adieu sweet bahnhof –
een convooi melaatsen wacht
in alle stilte de nalaatste trein.
Scarlatti
Zijn vensters zagen wellicht
uit op het Sixtijn;
toen men z’op eenmaal dicht
deed en de weerschijn
nog even aan de fresco’s hangen bleef,
zag men twee kleine handen
noterend tussen de guirlanden
ave maria’s die hij nooit schreef.
Sint Wilfred
met de eerste sneeuw
in de vensterbank
sta ik gedachteloos: een blauwe
smook trekt langs,
een boom wiekt op z’n takken,
witte doornenkroon, voorbij
ik trek mijn hoofd terug,
moe hoofd: het buigt
en iemand neemt het in zijn handen
o worden zoals gij
mijn boeken moet ik gaan verbranden
Malacosóma Neustria*
De eerste decade juni
met grijsgroen dorstig weer
kwamen ze uit - zoals verwacht
maar ik was doodgelukkig.
het waren nieuwelingen
voor mij: lasiocámpidae
of een ondersoort daarvan,
oude liefde opnieuw.
- zacht lijf, koffiekleurige
dikke leeuwtjes maar koffie
met veel zoete melk,
heel lief maar zonder tong -
ik kon niet weten
dat het weerbericht regen wilde
die elfde juni - had ik ze
anders van mijn naald gered?
ik wist alleen dat de vrouwtjes
groter waren, langer leefden,
en dat de copula kortstondig
was daar in het gras.
* soort mot
Moord
Onze fietsen
weggeborgen in het riet,
een spanen doos
geopend aan het water.
zo zal het gaan:
een picknick heel in de vroegte,
en de vijand liefkozend
in mijn nek.
in een leren zak genaaid
zal ik stroomafwaarts drijven,
mijn klein gezicht omhoog -
de hemel dun
als boterhampapier,
de zon een zere plek.
Rococo
Gracielijk en licht sterven,
een kleine zucht in de paniers
en 't is niet meer.
dien avond heeft men ons
gekleed te bed gelegd,
als in een rose medaillon
voor iedereen te kijk -
en o bepoederde horreur,
het clavecimbel speelt door.