DESCHOEMAEKER, Frans
Nog droomt hij vaak haar voetstap…
Nog droomt hij vaak haar voetstap in het trappenhuis.
Nog ziet hij haar voor zich; luchtig in Pakistaanse weefsels,
kralen, patchouli. Hoe zij de dranken mengt. De roes
bezweert. Hoe zij haar glas heft, lonkend in het kaarslicht
van zevenarmige kandelaars, na twee glazen reeds
hoogrood kwettert (bekent: ik heb een zwak voor
Dostojowski en champagne. Foto’s toont: zij met haar
poedel te Chaumont. Amboise. Villandry, zonovergoten
bolwerken. De Loire groen en wazig op de achtergrond)
hoogrood kwettert, ja en onvermijdelijk haar aureool van
ongenaakbaarheid verliest. En later: hoe zij zich voor hem
openvlijt op het langharige tapis-plein. Haar stem heel hees.
Haar blik heel troebel. En hij haar laatste masker afrukt, en
dronken in de leegte staart.
A La Recherche
Tijd is wat langzaam zoek raakt
in plooien; ouder behang dat opduikt
in een scheur in oud behang.
Tijd is wat langzaam wegreuzelt
in herbaria, in Griekse grammatica,
in kisten op lang niet meer betreden
jongenskamers. Tijd is wat staat als
een stolp op de polder. De ingedijkte,
ingepende polder van een zomerdag.
Soms is tijd een zomerdag die eirond,
als een dooier, wegzinkt. In de tijde-
loosheid van een ansicht, een gedicht.