DE MEESTER, Zaj
Bodemvisser
Met het verglijden van de tijd
raak je allengs je aas maar kwijt.
Het doet er eigenlijk niet toe,
je staat alleen en je wordt moe.
Je gaat gejaagd langs miezerwegen,
enkel jezelf kom je altijd tegen.
Je zoekt verwoed in alle hoeken
en wijsheid vind je niet in boeken.
Krop
Er is die schrei
heel diep in mij
die rauwe snik
die in mijn ik
soms op komt wellen.
Er is die schrik
dat ik die snik
die schrei in mij
die hese stem
niet lang meer tem.
Icarus
Nachten dat hij
lag te wachten
op wat komen moest,
dagen vol van vragen
over wat was.
Hij wou dat hij
vrij vliegen kon
met vledervlerken
naar de horizon,
dat de Noordenwind
hem jagen zou
op een wonderwolk
richting Zuiderzon.
De pelgrim
Hij wil zijn zoals Van Nijlen
en reizen door zijn hoofd.
Hij wil, zittend aan de waterkant,
de hitte voelen van de zon
op zijn vermoeide botten.
Hij wil treuren om verwelkte rozen
en reiken als een trapeziste naar het Al.
Aubade
Lieve, opgeschrikte vogel,
de vleugel van je onschuld
is niet zonder kracht.
Zacht en helder wezen,
heidense madonna,
wars van alle schijn.
Ooit dring ik bij je binnen.
Eenzaamheid,
in u herken ik eeuwigheid.
Abraxas
Naar “Demian” van H. HESSE
Uit het ei wrikt zich de vogel,
hij zoekt licht, heeft nooit gevlogen.
Wie zo wil geboren worden,
moet de wereld wreed verstoren.
Kaïn, Demian en Abraxas
rechten zich uit de as
en roepen van de daken:
“Als er geen god is, is er geen hemel,
is er geen duivel, is er geen hel,
dan weten we waar het om gaat,
dan bestaan alleen Goed en Kwaad.”
Requiem voor een ekster
De winter galoppeert door ’t pierenland,
de Japanse kerselaar bloeit charmant:
jij ligt op ’t pad galant, je pootjes staan
stijf omhoog, je gladde lijf voelt warm aan.
Je ogen voorgoed gedoofd, sjampetter,
geen huppelpasjes meer, weg geschetter,
blauwzwart-witte, vranke rakker,
je wordt nooit meer, nooit meer wakker.
Op een zacht bed van blad en mos
dek ik je onder in het bos.
Canto ergo sum
Gedichten kunnen niet vergaan,
want ze worden ergens verwacht,
geleid door muziek van de sterren
en het zilveren licht van de maan.
Hun akkoorden dansen fier,
op ’t Wijde Web en op papier,
als lampionnen in de nacht.
(met inbreng van Fredy SCHILD)
Verhef de harten
Wij mensen schreeuwen onze woede uit
tegen het verval dat het einde inluidt.
Want wat ziet het dier na de daad ?
Ruikt het de doodsslaap die komen gaat ?
Herinneringen vervagen, vergaan.
Geen steen blijft op de ander.
Onze tranen zijn natte sterren
die hoog in de hemel staan.
Naar Wormelaar: idylle
In de friste van de morgen
streelt de mei-zon mijn gezicht,
onder witte bloesemwolken,
worden alle tinten groen en licht.
Wind ritselt door de takken,
boterbloemen, koeienvlaaien,
en een ooievaar wiekt rond,
op Nayakker krijsen kraaien.
Zo is het nu, zo was het vroeger.
Stil staat de tijd tijdens mijn tocht.
Catch 22
Die handzame spa waarmee mijn potige opa vóór vijftig jaar
vaders tuin omlegde, was 't enige wat me van 'm restte, want
met die spade heb ik jaren gespit en duizend planten geplant.
Kruk was versleten, 't roest blad gespleten. 'k Heb ze geheid
in de grond om de paal te stutten waaraan ik een rooie eik
vastbond, een loot gejat in het Snijsselsbos. Maar die klant
met zijn okerblaren overschaduwde allengs mijn boomgaard.
O ramp, mijn appel-, kersen- en pruimenbloesems in gevaar!
Heb die boom gerooid : van eik, spa en opa elk spoor bijster.
P.S.:
Nu groeien zwammen, de bongerd bloeit prachtig,
en de vogels pikken wel al het fruit, allemachtig !
(de wraak van de Amerikaanse eik indachtig)