TOMASI DI LAMPEDUSA, Giuseppe



The Leopard

…..
Don Ciccio was still thundering on: "For you nobles it's different. You might be ungrateful about an extra estate, but we must be grateful for a bit of bread. It's different again for profiteers like Sedira with whom cheating is a law of nature. Small folk like us have to take things as they come. You know, Excellency, that my father, God rest his soul, was gamekeeper at the royal shoot of Sant' Onofrio back in Ferdinand IV's time, when the English were here? It was a hard life, but the green royal livery and the silver plaque conferred authority. Queen Isabella, the Spaniard, was Duchess of Calabria then, and it was she who had me study, made me what I am now, organist of the Mother Church, honoured by your Excellency's kindness; when my mother sent off a petition to Court in our years of greatest need, back came five gold ounces, sure as death, for they were fond of us there in Naples, they knew we were decent folk and faithful subjects; when the King came he used to clap my father on the shoulder. 'Don Liona,' he said, 'I wish we'd more like you, devoted to the throne and to my Person.' Then the officer in attendance used to hand out gold coin. Alms, they call it now, that truly royal generosity; and they call it that so as not to give any themselves; but it was just a reward for loyalty. And if those holy Kings and lovely Queens are looking down at us from heaven to-day, what'ld they say? °The son of Don Leonardo Tumeo betrayed us!' Luckily the truth is known in Paradise! Yes, Excellency, I know, people like you have told me, such things from royalty mean nothing, they're just part of the job. That may be true, in fact is true. But we got those five gold ounces, that's a fact, and they helped us through the winter. And now I could repay the debt my 'no' becomes a `yes'! I used to be a 'faithful subject', I've become a 'filthy Bourbonite'. Everyone's Savoyard nowadays! But I take `Savoyards' with coffee!" And he dipped an invisible biscuit between finger and thumb into an imaginary cup. Don Fabrizio had always liked Don Ciccio, partly because of the compassion inspired in him by all who from youth had thought of themselves as dedicated to the Arts, and in old age, realising they had no talent, still carried on the same activity at lower levels, pocketing withered dreams; and he was also touched by the dignity of his poverty. But now he also felt a kind of admiration for him, and deep down at the very bottom of his proud conscience a voice was asking if Don Ciccio had not perhaps behaved more nobly than the Prince of Salina.

…..
Transation Archibald Colquhoun



De Tijgerkat

…..
6 e hoofdstuk: Op weg naar het bal

Prinses Maria Stella steeg in het rijtuig, nam op de blauw satijnen kussens plaats en verzamelde zo goed mogelijk de ruisende plooien van haar japon om zich heen. Intussen stapten Concetta en Carolina ook in: zij gingen tegenover haar zitten en uit hun precies eendere roze japonnen steeg een zachte viooltjesgeur op. Daarna schommelde de calèche op de hoge veren door het enorme gewicht van een voet, die op de treeplank werd gezet: ook don Fabrizio stapte in. Het rijtuig was eivol: de golvingen van de zijde en van de armaturen van drie crinolines gingen omhoog, stootten tegen elkaar en raakten tot bijna ter hoogte van de hoofden verward; onderin was het een verwarring van schoenen, de zijden schoentjes van de meisjes, de mordoré schoentjes van de Prinses en de grote pumps van kopallak van de Prins; iedereen had last van de schoenen van de anderen en wist niet meer waar zijn eigen waren.

De twee treden van de treeplank werden gesloten en de bediende kreeg zijn orders. ‘Naar het paleis Ponteleone’. Hij klom weer op de bok, de palfrenier, die de toom van de paarden vasthield, ging opzij, de koetsier klakte onmerkbaar met zijn tong en de calèche gleed weg, men was op weg naar het bal.

Palermo beleefde op dat moment een van haar, bij tussenpozen voorkomende, perioden van mondain leven, er kwam geen einde aan de bals. Na de komst van de Piemontezen en na de aanslag van Aspromonte, toen de spookbeelden van onteigening en verkrachting verjaagd waren, konden de tweehonderd mensen, die ‘het wereldje’ vormden, er niet genoeg van krijgen elkaar te ontmoeten, om elkaar steeds maar weer geluk te wensen met het feit, dat zij nog bestonden.

Zo frequent waren de verschillende en toch eendere feesten, dat de prinselijke familie voor drie weken haar intrek genomen had in haar paleis in de stad om niet bijna iedere avond de lange tocht van S. Lorenzo af te hoeven maken. De japonnen van de dames kwamen uit Napels in lange, zwarte, op lijkkisten gelijkende dozen en het was een hysterisch komen en gaan geweest van modistes, kapsters en schoenmakers; wanhopige bedienden hadden aan de naaisters ongeruste briefjes gebracht. Het bal van de familie Ponteleone zou het belangrijkste worden van dat korte seizoen: belangrijk in alle opzichten, door de luister van het geslacht en het paleis en door het aantal genodigden; nog belangrijker voor de Salina’s, omdat zij aan de ‘uitgaande wereld’ Angelica, de mooie bruid van hun neef, zouden voorstellen.

Het was pas half elf, dus nog wat te vroeg voor een prins van Salina om op een bal te verschijnen, hij was immers gewoon pas zijn entree te maken op het hoogtepunt van een feest. Deze keer kon het echter niet anders, als men aanwezig wilde zijn bij de binnenkomst van de Sedaro’s, die (‘zij weten nog niet beter, de stakkerds’) in staat waren, het uur, dat op de glanzende invitatiekaart stond, letterlijk op te vatten. Het had een beetje moeite gekost hun zo’n kaart te verschaffen: niemand kende hen en prinses Maria Stella had zich de moeite moeten getroosten om tien dagen tevoren een bezoek te brengen aan Margherita Ponteleone; het was alles vlot verlopen, dat spreekt vanzelf, maar niettemin was het een van de stekels geweest, die door de verloving van Tancredi in de delicate poten van de Tijgerkat gedrongen waren.

Het korte traject tot het paleis Ponteleone liep door een warnet van donkere straatjes, zodat men stapvoets ging: via Salina, via Valverde, de steile straat van de Bambinai, die bij dag er zo feestelijk uitzag met haar winkeltjes van wasfiguurtjes, maar die ‘s avonds erg donker was. De paarden stapten voorzichtig, zodat het geklikklak van hun beslag resoneerde tegen de donkere huizen, die sliepen of deden alsof.

De meisjes, die onbegrijpelijke wezentjes, voor wie een bal een feest is en niet een vervelende mondaine plicht, babbelden vrolijk maar zachtjes; prinses Maria Stella voelde aan haar tas om zich te vergewissen of het flaconnetje ‘vliegend zout’ er wel in zat, terwijl don Fabrizio al van tevoren genoot van de indruk, die de schoonheid van Angelica zou maken op al die mensen, die haar niet kenden, en van wat diezelfde mensen, die hem maar al te goed kenden, wel zouden zeggen van Tancredi’s geluk. Een schaduw viel er echter op zijn tevreden stemming: hoe zou de frak van don Calogero er uitzien? Zeker toch niet zoals degene, die hij in Donnafugata had aangehad: hij was aan de zorgen van Tancredi toevertrouwd, die hem had meegesleept naar de beste kleermaker en zelfs bij het passen aanwezig was geweest. Officieel scheen het een paar dagen geleden, dat hij tevreden was over het resultaat; in vertrouwen had hij echter gezegd: ‘De frak zou niet beter kunnen zijn, maar Angelica’s vader mist chic’, Dat was ontegenzeglijk waar, maar Tancredi had zich garant gesteld dat hij perfect geschoren zou zijn en passende schoenen zou dragen. Dat was tenminste iets.

Daar, waar de aflopende Straat van de Bambinai uitkomt bij de abdij van S. Domenico, stond het rijtuig stil: men hoorde een fijn belletje en om de bocht verscheen een priester met een kelk met het Allerheiligste; achter hem een koorknaap, die een witte, met goud geborduurde parasol boven zijn hoofd hield; voor hem uit hield een andere koorknaap in zijn linkerhand een dikke, brandende kaars, terwijl zijn rechterhand tot zijn groot plezier een zilveren belletje heen en weer bewoog. Dit was een teken, dat in een van die gesIoten huizen iemand stervende was: het waren de Sacramenten der Stervenden. Don Fabrizio stapte uit en knielde op het trottoir, terwijl de dames het kruisteken maakten; het belgeklingel verdween in de stegen, die naar S. Giacomo afdalen en de calèche met de inzittenden, die een heilzame waarschuwing gekregen hadden, zette haar tocht voort naar het nu zeer nabije doel.

Men kwam aan en steeg in de grote poortgang uit; het rijtuig verdween in de enorm grote binnenhof, van waaruit paardengetrappel en lichtflitsen van de eerder aangekomen equipages tot hen doordrongen.

…..