NIJGH, Lennaert, *****
De wilde jager
Wanneer in de morgen de zon weer schijnt
En langzaam de nevel van het land verdwijnt,
Als over het water het zonlicht strijkt,
De aarde nog donker bevroren lijkt,
Dan hoor ik nog altijd zacht
Zijn stem in de wind.
Zijn hoefslag ging door de nacht:
De wilde jager.
Als brandend de zon aan de hemel staat
En tegen de duinen de branding slaat,
Als boven de wereld een wolkenvloot
De boeg door onzichtbare golven stoot,
Dan zie ik weer in de lucht
Zijn hamer van vuur
Waarvoor ieder leven vlucht:
De wilde jager.
Als 's avonds de zon alles koper kleurt
En achter de duinen het weiland geurt,
Dan weet ik dat nu heel de wereld wacht,
Hij komt altijd weer, hij komt iedere nacht.
Dan weet ik: eens op een keer
Neemt hij mij mee.
Die hij haalt, keert nimmer weer:
De wilde jager.
Maar 's morgens als toch weer de zon verschijnt
En langzaam de schaduw van de nacht verdwijnt,
Dan weet ik: er komt weer een nieuwe dag,
En vergeet ik de nacht.
Waterdrager
De zee valt, de zee daalt
en brandend rijst de zon omhoog.
De bange waterdrager haalt meer water
want de zee valt droog.
De zee rijst, de zee stijgt
en langzaam daalt de zon omlaag.
De waterdrager zwoegt en hijgt,
misschien dat hij 't redt vandaag.
Want de zee moet gered van de zon.
Want de zee moet gered van de zon.
Waterdrager, draag het water naar de zee.
Waterdrager, draag het water naar de zee.
De zee kust, de zee blust
en dooft de hete avondzon.
De waterdrager slaapt en rust,
tevreden dat hij het halen kon
en de zee heeft gered van de zon.
En de zee heeft gered van de zon.
Waterdrager, draag het water naar de zee.
Waterdrager, draag het water naar de zee.
De zee vlamt, de zee brandt,
de waterdrager schroeit zijn rug.
De zon stijgt aan de achterkant,
de waterdrager haast zich terug.
Want de zee moet gered van de zon.
Want de zee moet gered van de zon.
Waterdrager, draag het water naar de zee.
Waterdrager, draag het water naar de zee.
Draag het water naar de zee.
Draag het water naar de zee.
Verdronken Vlinder
Zo te sterven op het water met je vleugels van papier
Zomaar drijven, na het vliegen in de wolken drijf je hier
Met je kleuren die vervagen
Zonder zoeken zonder vragen
Eindelijk voor altijd rusten
En de bloemen die je kuste
Geuren die je hebt geweten
Alles kan je nu vergeten
Op het water wieg je heen en weer
Zo te sterven op het water met je vleugels van papier
als een vlinder die toch vliegen kan tot in de blauwe lucht
als een vlinder altijd vrij en voor het leven op de vlucht
wil ik sterven op het water
maar dat is een zorg van later
ik wil nu als vlinder vliegen
op de bloemen, blaren vliegen
maar zo hoog kan ik niet komen
dus ik vlieg maar in mijn dromen
altijd ben ik voor het leven op de vlucht
als een vlinder die toch vliegen kan tot in de blauwe lucht
Om te leven dacht ik je zou een vlinder moeten zijn
Om te vliegen heel ver weg van alle leven, alle pijn
Maar ik heb niet langer hinder van jaloers zijn op een vlinder
Als zelfs vlinders moeten sterven laat ik niet mijn vreugd bederven
Ik kan zonder vliegen leven
Wat zou ik nog langer geven
Om een vlinder die verdronken is in mei
Om te leven hoef ik echt geen vlinder meer te zijn
Eva (Picknick)
|
Aan Het Einde
Heb je de trek van de spreeuwen gezien
en de vlam van de herfst langs de grachten?
Oktober is koud en nog kouder misschien
is de wind in de eenzame nachten.
Kom terug en wacht niet
want de winter dekt dit land.
Kom terug in mijn huis, in mijn hand.
De stad in de mist is een andere stad
dan die kermis met zonnige straten
waar je toen voor 't eerst het gevoel hebt gehad
dat je niemand meer zou kunnen haten.
Kom terug en wacht niet...
De nacht in de havens is vol van geluid
en de geuren van kruiden en gember.
Een ankerlicht dooft aan de horizon uit
en het water is koud in december.
Kom terug en wacht niet...
Oh de vlakte is grijs en de wereld is oud
en ik vlucht langs het pad naar het zuiden.
Maar te laat want er rijst al een toren van zout
en voor mij gaan de klokken nu luiden.
Avond
Nu hoef je nooit je jas meer aan te trekken
en te hopen dat je licht het doet.
Laat buiten de stormwind nu maar razen in het donker
want binnen is het warm en licht en goed.
Hand in hand naar buiten kijken waar de regen valt.
Ik zie het vuur van hoop en twijfel in je ogen
en ik ken je diepste angst.
Want je kunt niets zeker weten en alles gaat voorbij.
Maar ik geloof, ik geloof, ik geloof,
ik geloof, ik geloof in jou en mij.
En als je 's morgens opstaat ben ik bij je
en misschien heb ik al thee gezet.
En als de zon schijnt buiten gaan we lopen door de duinen
en als het regent gaan we terug in bed.
Uren langzaam wakker worden, zwevend door de tijd,
ik zie het licht door de gordijnen en ik weet:
het verleden geeft geen zekerheid.
Want je kunt niets zeker weten...
Ik doe de lichten uit en de kamer wordt nu donker,
een straatlantaarn buiten geeft wat licht.
En de dingen in de kamer worden vrienden die gaan slapen,
de stoelen staan te wachten op het ontbijt.
En morgen word ik wakker met de geur van brood en honing,
de glans van het gouden zonlicht in jouw haar.
En de dingen in de kamer, ik zeg ze welterusten,
vanavond gaan we slapen en morgen zien we wel.
Maar de dingen in de kamer zouden levenloze dingen zijn zonder jou.
En je kunt niets zeker weten, want alles gaat voorbij.
Maar ik geloof, ik geloof, ik geloof,
ik geloof, ik geloof in jou en mij.
Ik geloof, ik geloof, ik geloof,
ik geloof, ik geloof in jou en mij.
En je kunt niets zeker weten...
Beneden Alle Peil
Jouw armen liefste, zijn niet om te slaan,
je moet je handen niet tot vuisten maken.
Je ogen hoeven niet zo hard te staan,
ontspan die harde lijnen om je kaken.
Je lichaam lief is zacht om aan te raken.
Maar jij denkt enkel aan je eigen heil,
jij denkt alleen maar aan je eigen zaken
en dat is toch beneden alle peil.
Bekijk jezelf en lach, je zachte arm
is voor mijn hoofd gemaakt om op te rusten,
je borst als veilig kussen houdt me warm,
maar warmer zijn je lippen die me kusten.
Zo wekte je een voor een mijn andere lusten.
Maar jij dacht aan een ander onderwijl
waarmee je zonder moeite je geweten suste
en dat is toch beneden alle peil.
Mijn liefde was de inzet voor jouw spel,
door mij liet jij je ijdelheid graag strelen.
Je wilde niet, dan wilde je weer wel.
Ik was verblind, ik liet maar met me spelen.
Je liet je zo maar door een ander stelen
en mijn geluk ging zo maar voor de bijl.
Maar mijn verdriet kon jou niet zoveel schelen
en dat was toch beneden alle peil.
Prinsheerlijk lig je in een anders bed
en maakt hem met je lichaam dwaas en dronken,
wat in geen enkel opzicht jou belet
achter zijn rug om weer naar mij te lonken.
Bedriegen ligt nu eenmaal in jouw stijl,
je hebt je in het geheim aan mij geschonken,
maar het is toch wel beneden alle peil.
Pastorale
|
Liefde Van Later
Als liefde zoveel jaar kan duren,
dan moet 't echt wel liefde zijn.
Ondanks de vele kille uren,
de domme fouten en de pijn.
Heel deze kamer om ons heen,
waar ons bed steeds heeft gestaan,
draagt sporen van een fel verleden,
die wilde hartstocht lijkt nu heen,
die zoete razernij vergaan,
de wapens waar we toen mee streden.
Ik hou van jou,
met heel m'n hart en ziel hou ik van jou,
langs zon en maan
tot aan het ochtendblauw,
ik hou nog steeds van jou.
Jij kent nu al m'n slimme streken,
ik ken allang jouw heksenspel.
Ik hoef niet meer om jou te smeken,
jij kent m'n zwakke plaatsen wel.
Soms liet ik jou te lang alleen,
misschien was wat je deed verkeerd,
maar ik had ook wel eens vriendinnen.
We waren jong en niet van steen,
zo hebben we dan toch geleerd,
je kunt altijd opnieuw beginnen.
Ik hou van jou,
met heel m'n hart en ziel hou ik van jou,
langs zon en maan
tot aan het ochtendblauw,
ik hou nog steeds van jou.
We hebben zoveel jaar gestreden,
tegen elkaar en met elkaar.
Maar rustig leven en tevreden,
is voor de liefde een gevaar.
Jij huilt allang niet meer zo snel,
ik laat me niet zo vlug meer gaan,
we houden onze woorden binnen.
Maar al beheersen we 't spel,
een ding blijft toch altijd bestaan,
de zoete oorlog van 't minnen.
Ik hou van jou,
met heel m'n hart en ziel hou ik van jou,
langs zon en maan
tot aan het ochtendblauw,
ik hou nog steeds van jou.
Voorgoed van jou...
Naar Jacques BREL, Les vieux amants
De Sneeuwkoningin
De wind streelt mijn haren
Van nevelsatijn
En stuift langs mijn mantel
Van sneeuwhermelijn
En boven alle bergen
Zal ik heersen over dwerg en dal
Met adem van sneeuw
En met ijzel van eeuwen
Ben ik de kou
Ben ik het ijs
Ben ik de dood
Ah ik ben de liefde
Ik zwaai met mijn mouwen
Van weerwolvenbont
Een ijsbloemen sluier
Daalt neer uit mijn mond
Het vuur glanst in de dwergenhut
Het dooft als ik de bergen schudt
In regens verdwenen
Van ijs, gruis en stenen
Ben ik de kou
…..
Mijn minnaar, de zon
Keerde terug van zijn reis
Hij kust met zijn stralen
Mijn lichaam van ijs
En 's avonds bloost mijn bergen rood
Mijn tranen zijn der dwergen dood
Hij zal mij verwarmen
Ik smelt in zijn armen
Ben ik de kou
…..
|
Het land van Maas en Waal
Onder de groene hemel, in de blauwe zon
speelt het blikken harmonieorkest
in een grote regenton,
daar trekt over de heuvels
en door het grote bos
de lange stoet de bergen in
van het circus Jeroen Bosch,
we praten en we zingen en we lachen allemaal,
want daar achter de hoge bergen
ligt het land van Maas en Waal.
Ik loop gearmd met een kater voorop,
daarachter twee konijnen met een trechter op hun kop
en dan de grote snoeshaan, die legt een glazen ei,
wanneer je 't schudt dan sneeuwt het
op de Egmondse abdij.
Ik reik een meisje mijn koperen hand,
dan komen er twee Moren met hun slepen in de hand,
dan blaast er de fanfare, ter ere van de schaar,
die trouwt met de vingerhoed,
ze houden van elkaar.
En onder de purperen hemel in de bruine zon
speelt nog steeds het harmonieorkest
in een grote regenton,
daar trekt over de heuvels
en door het grote bos,
de lange stoet de bergen in
van het circus Jeroen Bosch,
en we praten en we zingen en we lachen allemaal,
want daar achter de hoge bergen
ligt het land van Maas en Waal.
We zijn aan de Koning van Spanje ontsnapt,
die had ons in zijn bed en zijn provisiekast betrapt
we staken alle kerken met brandewijn in brand,
't is koudvuur, dus het geeft niet,
het komt niet in de krant.
Het leed is geleden, de horizon schijnt,
wanneer de doden dronken zijn en Pierlala verdwijnt,
dan steken we de loftrompet en ook de dikke draak
en eten 's avonds zandgebak
op 't feestje bij Klaas Vaak.
En onder de zilveren hemel, in de gouden zon
speelt altijd het harmonieorkest
in een grote regenton,
daar trekt over de heuvels
en door het grote bos,
de stoet voorgoed de bergen in
van het circus Jeroen Bosch,
en we praten en we zingen en we lachen allemaal,
want daar achter de hoge bergen
ligt het land van Maas en Waal.
Endymion
Het weiland wacht geurig op 't kleurig gebeuren.
De zon gaat nu onder, mijn hart
telt de slagen van torens van verre.
Ik vraag aan de sterren: bescherm ons geluk deze nacht.
Dit zijn de uren die stilstaan en duren
als jij en ik liggen in sluiers van bloemen.
De nachtwind spint maanlicht
en speelt op de snaren 't onhoorbare lied van 't geluk.
'k Stond vaak aan de voet van jouw toren van sneeuwwit ivoor
en ik riep vaak je naam, maar je kon me niet horen.
En eens op een dag werd mijn hartslag zo helder en luid
en 't geluid deed jou komen op vleugels van dromen vannacht.
Je bent tussen schemer en donker gekomen.
Toen deed je je kleed uit van sterren en maanlicht.
Licht is de avond, geen wind zal ons vinden
hier onder de linde.
Kom hier en blijf bij mij tot de tijd,
tot de dauw ons zal wekken,
de zon ons ontdekken en jij zult vertrekken.
Maar nu komt het stralende maanlicht me halen.
We zwemmen door het licht van kristallen lantaarns.
En alles zal deze nacht schitterend schijnen.
En ik wil vergeten dat jij zult verdwijnen
als boven de bossen de hemel gaat branden van vuur.
Maar nu zal de tuin van de Melkweg gaan bloeien
met waaiers van bloesems en sluiers en zilver.
Jij en ik komen samen en we gaan hand in hand door de nacht
Ik luister naar 't lied van de rollende avond,
een echo weerspiegelt het licht in je ogen.
En we volgen elkaar naar de kusten van morgen
en we weten dat dit is geweest.