DE JONGE, Freek
Ik ook
Omdat jij wist dat ík het was
En niet jouw laatste liefde, de knapste van de klas
Omdat jij blozend voor me stond, naïef en van de kook
Omdat jij smoorverliefd was, daarom was ik het ook
Omdat je bij me blijven wou, ondanks mijn bot gedrag
Die vrijgezellendrift gepikt hebt, elke dag
Omdat je maling aan de mensen had, aan geroddel en gestook
Omdat jij zo graag trouwen wou, daarom wou ik het ook
Omdat je door bleef vechten, op het randje van de dood
De vrede, teder leven, in je armen sloot
Omdat je onomwonden het huwelijksbed in dook
Omdat jij zo graag kinderen wou, daarom kreeg ik ze ook
Omdat je leven kunt met mij zoals ik ben
Omdat jij altijd anders bent dan ik denk dat ik jou ken
Omdat jij jouw heilig vuur niet verstikken laat in rook
Omdat jij weet wat liefde is, daarom weet ik het ook
De vondeling van Ameland
Op het strand van Ameland, was hij als zuig'ling aangespoeld.
Overboord gegooid, op een reddingsboei gebonden.
Hij had zich op de golven als in de baarmoeder gevoeld,
en schreeuwde tot hij door een jutter werd gevonden.
Ameland sprak schande van de jutter,
een zonderling die leefde van de wind,
die al de raarste dingen had gevonden.
Hoe kwam die jutter nu weer aan dat kind?
Als hij er daags op uit ging om te jutten,
moest de vondeling altijd met hem mee.
En toen die na een jaar begon te praten,
was zijn eerste woordje. Zee.
Op het strand van Ameland, speelde de kleuter jarenlang.
De jutter was zijn meester die hem wijze lessen leerde.
Hij stond wijdbeens in het zand, was voor de woeste zee niet bang,
en schreeuwde net zolang tot de vloed zich keerde.
Ameland sprak schande van de kleuter,
de vondeling die schreeuwde als de wind.
Hoe was het in vredesnaam toch mogelijk,
dat de zee zich terugtrok voor een kind.
Wat hij riep, zou niemand kunnen zeggen.
Dat was uit de verte moeilijk te verstaan.
En toen ze het de jutter vroegen zij die:
Volgens mij roept hij: ik kom eraan.
Ik kom eraan, ik kom eraan.
Zee, wind , zon, oceaan.
Ik kom eraan.
Op het strand van Ameland stond hij als knaap in d'avondzon.
Hij zei geen woord, begon zich langzaam uit te kleden.
De vloed kwam hem tegemoet, hij zag alleen de horizon.
Nog eenmaal draaide hij zich om, liep toen de zee in.
Ameland sprak schande van de jongen,
de naakte, zonderlinge vondeling.
Men had zich bovenop het duin verzameld,
omdat men voelde dat er iets gebeuren ging.
En toen begon hij plotseling te schreeuwen.
Zo hard dat het tot aan de duinen klonk.
Nog even zag men hem op het water lopen,
voor hij in de diepte zakte, en verdronk.
Ik kom eraan, ik kom eraan.
Zee, wind, zon, oceaan.
Ik kom eraan.
Ik kom eraan, ik kom eraan.
Zee, wind, zon, oceaan.
Ik kom eraan.