WIERINGA, Tommy
Joe Speedboot
…..
Toen zag hij ze: zeven glanzende Opel Manta's, zwart als de nacht en met uitlaten eronder die vuur en rook braakten. Aan het stuur zaten jongens met grimmige inteeltkoppen en haar op de binnenkant van hun handen. Sigarettenrook trok door de open ramen, ze hadden hun linkerarm losjes buiten hangen, en Joe keek verbijsterd naar de processie die voorbij trok als langzaam onweer. Hij liet zijn hark vallen en sloeg zijn handen voor zijn oren. De knalpijpen glansden als bazuinen, de wereld leek te verschroeien in allesverzengend lawaai wanneer de jongens het gaspedaal intrapten met de koppeling in, alleen om te laten weten dat ze bestonden, zodat niemand daaraan zou twijfelen, want wat niet weerkaatst, bestaat niet.
…..
Hij was niet zozeer een buitengewone jongen, hij was een kracht die vrijkwam. Je had verwachtingsvolle tintelingen in zijn buurt - er was een energie die vorm aannam in zijn handen, in een los verband toverde hij bommen, racebrommers en vliegtuigen tevoorschijn en jongleerde ermee als een lichtzinnige tovenaar. Ik had nooit eerder iemand ontmoet bij wie het idee zo vanzelfsprekend leidde tot uitvoering, op wie angst en conventies zo weinig greep hadden. Hij durfde het onmogelijke te denken en merkte niets van de afwijzing die zich achter zijn rug voltrok. Want veel mensen moesten Joe niet, er was teveel onbegrijpelijkheid aan hem. De meeste mensen zijn gemiddeld, sommige zelfs ronduit minderwaardig; maar ze zijn allemaal heel gevoelig voor de hogere concentratie energie of talent in de bovengemiddelde mens. Hebben zij geen beschikking over datgene wat licht geeft in jou, dan jij ook niet. Ze hebben geen talent voor bewondering, alleen voor slavernij en afgunst. Ze stelen het licht.
…..
Buiten steken de klaprozen verbijsterend rood af tegen de lucht die grijs is als schelpen, soms breekt ’s avonds de zon door en kleurt de wolken. Op het dak van mijn huis springen houtduiven en eksters rond, ik hoor ze goed. Ze pikken het mos dat op de asbest golfplaten ligt.
…..
Ik beweeg weer volop maar Lomark voelt anders, de dijk, de straten, ze zijn me vreemd geworden. De hoop die Joe’s komst eens veroorzaakte is gedoofd, wij zijn weer wat we waren en altijd zullen zijn. Joe is een verlosser zonder belofte; hij heeft geen vooruitgang gebracht, alleen beweging.
…..
Caesarion
.....
Julie Henry hield zich dwingend in mijn nabijheid op, ik wist niet hoe ik daarmee moest omgaan. Dronkenschap leek een veilige strategie, het was of je het roer uit handen gaf aan een ervarener kapitein dan jij.
Dit was een misverstand. Het misverstand zette zich voort op straat, waar ik haar opwachtte toen de bar werd gesloten.
Ze vroeg waar ik woonde, ze zei
- Dan gaan we daarnaartoe.
Haar hakken klikten door de holle straat, in mij grepen de koude en de warme hand van angst en opwinding in elkaar. Dat mijn vingers trilden, merkte ik toen ik de sleutel een paar keer naast het slot stak. Ze stapte achter mij het halletje binnen en sloot de deur. Ze duwde me tegen de muur en kuste me.
Over de rest valt te zeggen dat ik geen besluiten heb hoeven nemen. Haar lichaam was een bevel.
......
Met verbazingwekkende lichtheid kantelde het huis rond een lage as, en gleed kreunend, krijsend de diepte in. De muziek van mijn nachtmerries. Een geluid van een ondergrondse explosie – toen was het voorbij. Met open mond staarde ik naar de leegte waar zo-even nog een huis stond. Ik was zo lucide als wat. Een uitverkorene. Nu al, op dit moment, ging alles door als altijd, een huis, geen huis – de echte erosie ging niet over een huis maar over de tijd, ik had de tijd in werking gezien, het zijn, het niet-zijn, de schitterende onverschilligheid.
.....
Mensen, hun dagen zijn als het gras, zij bloeien als bloemen in het open veld, dan waait de wind, en zijn ze verdwenen, en niemand weet waar ze hebben gestaan.
Ik keerde de urn om boven de afgrond. Een deel viel recht naar beneden, een ander deel werd opgenomen door de wind – daar waai je, moeder, daar waai je.
Ik stapte terug. Met de urn in mijn hand keek ik uit over het water. Dit was dan de plaats van ons afscheid geworden, aan de rand van de wereld, bij de blikkerende zee. Niets was ongedaan gebleven, er was niets wat ik verlangde. Ik was alleen. En alles begon.
....
Een zelfbewuste lach. Kleine tanden, het vochtige roze tandvlees. Met mijn tong te voelen hoe glad dat zou zijn.
Ze drinkt thee.
Van de milkshakes die worden rondgedragen weet ze hoeveel suiker, kleurstof en vet ze bevatten, de hamburger die ik eet wordt becommentarieerd in termen van herkomst van het vlees, de arbeidsomstandigheden in de vleesverwerkende industrie en het afvalprobleem. Het is alsof ik een landmijn in mijn handen hou. Ze zegt
- Dat is ook zo, op de lange duur. Daarom kost het ook zoveel moeite om mensen ervan te overtuigen, omdat het geen direct gevaar oplevert. We zijn niet gemaakt voor gevaar op lange termijn. We springen op bij geritsel in de bosjes, daar zijn we voor gemaakt. Een ramp over vijftig jaar kan ons weinig schelen. Evolutionair zijn we helemaal niet toe aan de oplossingen voor de problemen die we zelf hebben veroorzaakt. We doen of er niks aan de hand is. Een dag in de zon is belangrijker.
.....
De heilige Rita
.....
Nog eenmaal vloog Anton boven zijn dorp, het arme, oude Zagoeblene met zijn witte huisjes en zijn blauwe deuren en luiken, een laatste saluut, zijn ogen vol tranen. Toen zette hij koers naar het noordwesten. Zo begon zijn lange reis, met alleen de krijtwitte maan als metgezel.
.....
Maar Aloïs, zijn handen op de schouders van de man in boerenkiel voor zich, was doof voor haar stem in de menigte.
Ze baande zich een weg naar het podium. Handen streken langs haar lichaam – ze knepen in haar kont en haar opgebonden borsten in dirndl.
......
... - ze was een geoefend ruiter en hij was een ezeltje dat huilde van genot; twee stroperige tranen gleden langs zijn slapen. Transit van Juno.
Toen hij even later met sterke contracties klaarkwam, legde ze haar wang op de zijne en troostte hem als een moeder.
.....
... meester Braakhuis, die het hoofd was geweest van een van de laatste katholieke jongensscholen van het land. Een potentaat met een schedel als een dinosaurusbot. In driedelig pak gestoken en met een stropdas voor, rookte hij sigaren op het kleine podium voor in de klas; door een zwarthoornen bril nam hij zijn klassen in zich op. Zo werden ze niet meer gemaakt.
.....
’Het zijn de zenuwen,’» zei ze even later vergoelijkend. En ‘Alle begin is moeilijk.’ Ze zou erom lachen, had ze blijkbaar besloten, en hij grinnikte maar zo’n beetje mee, verlegen met zijn nederlaag. Het oudere vrouwenlichaam, begreep hij, moest met de handen worden beroerd, niet met de ogen.
‘Ik heb cervelaat gehaald voor ontbijt,’ murmelde ze vlak voor ze in slaap vielen. ‘Ik hoop dat je daarvan houdt’.
.....
Niet voor niets, dacht Paul onderweg naar huis, stond in Genesis dat een zoon zijn vader en moeder moet verlaten en zijn eigen vrouw moet aankleven om samen één vlees te worden; de band tussen ouder en kind had een beperkte houdbaarheid. Met het kind dat het ouderlijk huis nooit verlaten had, was iets niet in orde.
.....
Dit zijn de namen
.....
De hemel kraakte boven de steppe. In de luwte van een lage zandduin lag een kleine groep mensen ineengedoken onder het noodweer. Hun kleren waren doorweekt, ze waren verkild tot op het bot. Zo hadden ze al talloos veel nachten op de terugkeer van de dag gewacht, als de eerste mensen op aarde, weggedoken tegen de woedende hemel. Maar er kwam geen einde aan de nacht. Het duister strekte zich tot aan de randen van de wereld uit, de aarde was opgehouden met draaien, een nieuwe dag zou niet komen.
.....
Beg schepte op en hield de schotel schuin zodat het gevogelte met het vocht op zjn bord gleed. Hij was op een leeftijd gekomen dat alleen seks en grote hoeveelheden voedsel hem nog gelukssensaties bezorgden. Al het andere was gedoofd ; het hart was een motor die met de jaren vermogen verloor.
.....
Er waren andere vrouwen geweest vóór haar. Soms was hij verliefd. Geen van hen hield zijn aandacht lang vast. De een had een bedorven adem, de ander lachte als een hyena. Hij herinnerde zich bittere spijt en teleurstelling over het onvolmaakte. Het luisterde allemaal zo nauw.
Van de ene op de andere dag hied hij dan zijn mond. Alleen het hoognodige kwam er nog uit.
Wanneer hij zweeg, praatten zij. O, die vragen !
Waar denk je aan ?
Waarom zeg je niks ?
Wat ben je stil ?
.....
‘Is het een hek?’ vroeg de jongen na een tijdje. ‘Hier is het een hek. Verderop, naar het noorden, werken ze met infrarood, mobiele teams, satellieten zelfs. Ze hebben nachtkijkers. Potdicht.’ De jongen snoof. ‘Niet voor mij.’ ‘Ook voor jou.’ ‘Ik kan me klein maken…’ ‘Maar niet onzichtbaar.’ De jongen speurde de horizon af. ‘Huizen!’ zei hij verbaasd. Zo dichtbij was het beloofde land nog niet geweest. Het leek voor het grijpen, hij hoefde zijn arm maar uit te strekken.
.....
Hij zette zijn hele gewicht tegen de deur en stond nu binnen. De dikke lucht van rotting, uitwerpselen en rook benam hem de adem. Bij het raam stond een provisorische potkachel, het flakkerende schijnsel van het vuur in de buik van de kachel verlichtte de doodskisten die iemand hier had opgeslagen. Voor de kachel lagen twee langwerpige bundels – hij spande zijn ogen in. Mensen, daar lagen mensen.