WIEGERSMA, Friso


Het dorp

Thuis heb ik nog een ansichtkaart

Waarop een kerk, een kar met paard

en slagerij J. van der Ven

Een kroeg, een juffrouw op de fiets

Het zegt u hoogstwaarschijnlijk niets,

maar het is waar ik geboren ben

Dit dorp, ik weet nog hoe het was,

de boerenkind'ren in de klas

Een kar die ratelt op de keien

Het raadhuis met een pomp ervoor ,

een zandweg tussen koren door

Het vee, de boerderijen

En langs het tuinpad van mijn vader

Zag ik de hoge bomen staan

Ik was een kind en wist niet beter

Dan dat het nooit voorbij zou gaan

Wat leefden ze eenvoudig toen

In simpele huizen tussen groen

Met boerenbloemen en een heg

Maar blijkbaar leefden ze verkeerd

Het dorp is gemoderniseerd

En nou zijn ze op de goeie weg

Want ziet, hoe rijk het leven is

Ze zien de televisiequiz

En wonen in betonnen dozen

Met flink veel glas, dan kun je zien

Hoe of het bankstel staat bij Mien

En d'r dressoir met plastic rozen

De dorpsjeugd klit wat bij elkaar

In minirok en beatle-haar

En joelt wat mee met beatmuziek

Ik weet wel, het is hun goeie recht

De nieuwe tijd, net wat u zegt

Maar het maakt me wat melancholiek

Ik heb hun vaders nog gekend

Ze kochten zoethout voor een cent

Ik zag hun moeders touwtje springen

Dat dorp van toen, het is voorbij

Dit is al wat er bleef voor mij

Een ansicht en herinneringen

Toen ik langs het tuinpad van mijn vader

de hoge bomen nog zag staan

Was ik een kind, hoe kon ik weten

Dat dat voorgoed voorbij zou gaan


Telkens Weer

telkens weer, haal ik me in m'n hoofd

dat ik die hemel krijg, die me wordt beloofd

telkens weer, wordt alle blauw weer grauw

sta ik teleurgesteld, buiten in de kou

maar telkens weer, denk ik er komt er één

waar ik alleen voor leef, mijn hart aan geef

bij wie ik vind dat wat ik nu ontbeer

liefde voor altijd telkens weer

telkens weer, slaat wat er vroeger was

weer als een vlam omhoog, uit de oude as

telkens weer, alsof het nooit geneest

blijft er die pijn bestaan, om wat is geweest

maar telkens weer, denk ik er komt er één

waar ik alleen voor leef, mijn hart aan geef

bij wie ik vind, dat wat ik nu ontbeer

liefde voor altijd telkens weer (x 2)


Het lachen dat we samen deden

Het lachen dat we samen deden,

Het is voorbij, het is voorbij

En wat we waren, ik en jij

Is onherroepelijk doorgesneden

Nu is de winter ingetreden

Een bar en bitter jaargetij

Het lachen dat we samen deden

Het is voorbij, het is voorbij.

Maar uit een ver voorbij verleden

Komt altijd weer omhoog in mij

Als water in een woestenij

Een lachen, lachen zonder reden

Het lachen dat we samen deden.


Nu dat het lachen me vergaat

En mij het huilen nader staat

Nu alles mis is, alles mis

En niets meer, niets meer over is

Van alles wat we samen waren

Van alles wat weloverdacht

Was opgekweekt, tot bloei gebracht

Nu van die tuin, van onze tuin

Niets over is dan enkel puin

En dode bloemen, dode blaren,

Nu alles weg is en verloren

Blijf ik, de hemel weet waarom,

Nog steeds dat lachen in me horen.


Het lachen dat we samen deden,

…..
Nu ik weer leer alleen te zijn

Om 's morgens op te staan met pijn

Te werken enkel met het doel

Verdoving van te veel gevoel

Nu van mijn vrienden geen van allen

Nog redden kan wat is vergaan

Nu is weer voor dat bed moet staan

Met te veel pillen, te veel drank

En weten dat ik godzijdank

Straks weer een keer in slaap mag vallen

Nu alles weg is en verloren

Blijf ik de hemel weet waarom

Nog steeds dat lachen in me horen.


Het lachen dat we samen deden,

…..


Nikkelen Nelis

Kom luister naar 't lied dat ik voor U ga zingen
'T is een tragisch lied over losbandigheid
'T gaat over een dame uit de hoogste kringen
De neiging tot het kwaad, die kon zij niet bedwingen
Zo raakte zij haar eer en reputatie kwijt

Zij kon het lonken niet laten, zij lonkte naar iedere man
Dat liep veel te veel in de gaten
En ohohohohoh...daar kwam narigheid van

Haar man had eerst geen aandacht aan haar kwaal geschonken
Want ach dacht hij ze heeft een vuiltje in haar oog
Maar toen ze na een tijdje zo diep was gezonken
Dat z'in de kerk nog naar de preekstoel zat te lonken
Toen kwam het ogenblik dat zij de laan uit vloog

Zij was een danseres in een der minste kroegen
Drie veren droeg zij slechts en soms geeneens geen drie
Soms droeg zij slechts één veer en als de klanten 't vroegen
Dan viel de laatste veer, tot algemeen genoegen
En bloot lonkte ze door met dubbele energie


Zij kon het lonken niet laten, zij lonkte naar iedere man
…..

Maar ach zij werd te oud, ze kon geen man meer strikken
en zij werd werkster in het ouwe mannen huis
en onder 't dweilen door wierp zij nog wulpse blikken
ze maakte met haar lonken de ouwetjes aan het schrikken
en op een dag zat zij er eentje na door ’t huis

Haar emmertje met schuim en sop dat zag ze heel niet staan
ze struikelde en brak haar nek 't was met haar gedaan

Zij kon het lonken niet laten, zij lonkte naar iedere man
…..


Lieveling


Als ik denk aan al die jaren,

jaren dat we samen waren.

Altijd samen, jij en ik.

Als ik denk aan ons verleden,

hoe we alles samen deden.

Word ik stil, een ogenblik,

en ik denk.


Ja, dan denk ik aan die meiden, die ik nooit heb kunnen krijgen,

omdat jij me in de weg zat en dan denk ik bij me eigen

aan die wilde avonturen, die ik steeds moest laten schieten,

omdat jij dan zat te wachten met een schaaltje rooie bieten.

Aan die keer dat ik op reis ging en Margot m'n bed zou delen,

o Margot zo wel geschapen, om het overspel te spelen.

Maar ik kreeg die blinde darm, en in plaats van wilde nachten,

zat jij met een bossie tulpen in het ziekenhuis te wachten.

Want jouw streep liep altijd door mijn seksuele rekening.

Lieveling, lieveling, lie-ve-ling


Als ik denk aan ons verleden,

hoe we alles samen deden.

Alles samen, jij en ik.

Als ik denk aan al die dingen,

maken die herinneringen,

mij heel stil, een ogenblik,

en ik denk


Hoe ik steeds als jij in zee ging, in een strandstoel zat te hopen,

ijdele hoop, want jij kwam altijd weer de golven uitgekropen.

En dan denk ik waarom motte anderen toch altijd boffen,

want jij staat toch ook te koken, en jou gas kan ook ontploffen,

En ons huis heeft toch ook trappen waar de loper los kan raken.

Waarom wil geen tram of auto, ooit bij jou 'ns brokken maken.

Maar jij bent niet stuk te krijgen, helder staat me dat voor ogen.

Jij wordt later opgegraven door verbaasde archeologen.

Onbeschadigd, onveranderd, als een prehistorisch ding.

Lieveling, lieveling, lie-ve-ling.


Maar dan zijn er van die nachten,

dat die bittere gedachten,

al die weerzin, dat verwijt.

Mij zo vreselijk berouwen,

en dan ben ik niet te houwen,

want dan breekt mijn hart van spijt,

bittere spijt.

Spijt dat ik met jou getrouwd ben, dat ik dacht het zal wel lukken.

Nou ik weet het, jij kan beter de vierdaagse doen op krukken.

Spijt dat ik niet heb geluisterd naar m'n broers die toen al zeien;

man je kan veel beter trouwen met een vrachtauto vol keien.

Spijt dat ik niet van de centen, die jij na mijn dood zult vangen,

alle meiden van de wallen met bijous heb volgehangen.

Ik heb spijt dat ik zo'n sul was, dat ik nooit ben weggelopen.

Maar toch tegen beter weten, op verandering bleef hopen.

Ik bleef nog op gratie hopen, toen ik al aan de galg hing.

Lieveling, lieveling, lie-ve-ling