Download document

VAN HEEMSKERCK, Johan


Liedeken

Terwijl uw oog nog somtijds vriendelijk stond,

En ik een kus mocht krijgen van uw mond,

Was niemand zo gelukkig hier in 't land,

Als ik mij zelve vand.

Dat is voorbij, en nu voel ik mijn hert

Allengskens in een ander net verwert,

Dat zacht als zijd', mij aan een Zieltje bindt,

't Geen zijns gelijk nauw vindt.

Doch of 't geviel dat d'uitgebluste vlam

Weer leven kreeg, en weer aan 't branden kwam?

Of d'Oude Min weer in mijn boezem sloop,

En mijn gemoed bekroop?

Hoewel dat gij Zijt schichtig als een Ree,

Hard als een Rots, verbolgen als de Zee,

Zij suikerzoet, en vriendelijk als 't gezicht

Van 't eerste Morgenlicht.

Nochtans met u wens ik te mogen leven,

Met u wens ik mijn geest te mogen geven,

Met u wens ik, door onverbroken Wet,

Een Dak, en Dis, een Bed.