DE CONINCK, Herman
Ik zie je nog altijd liggen
Ik zie je nog altijd liggen, je vingers
smal en paars als asperges,
deze hele bleke stille vorm van jezelf-zijn
die je altijd al wel had,
een streepje gestold bloed uit je mond:
niks-zeggen was ook vroeger jouw manier
van gekwetst-zijn, ik denk: sluit nu maar
je ogen, kom, ik zal je helpen –
dit is al wat ik nog kan doen:
dit niet-meer-weten-wat-zeggen
en het zeggen.
Verjaardagsvers
Je zei nooit wat. Ik moest het altijd vragen.
of je van me hield. en je zoende.
of het veilig was die eerste keer.
en je zoende weer.
en even later of ik het goed deed zo
en je zoende, o.
Je zei nooit wat, je zei het altijd met je ogen.
je ogen die helemaal alleen
in je gezicht achterbleven als ik je verliet;
je ogen na geween:
je was er niet,
je keek me aan als verten
en ik moest erheen.
En als ik weer tot daar was
de ogen waarmee je het woord “lieveling” zei,
keek of het niet veranderde
op weg naar mij.
en toen je naast de weg lag in de wei,
wat had je niet allemaal gebroken,
je benen, je ribben, je ogen, mij.
je zei nooit wat, je zei het altijd met je ogen,
zoals je daar lag, te zieltogen,
te zielogen.
En je ogen die Thomas nu in heeft staan,
waarmee hij zegt: papa niet weggaan -
je zei nooit wat, hij zegt het, en jij kijkt mij aan.
De lenige liefde (6)
Zoals je binnenkwam en dag zei,
en uit je kleren en je woorden stapte
(het voorlaatste wat je voor me uit-
deed was het woord “lieveling”
en het laatste een glimlach; toen
opende je de haakjes en ik kwam erin
en je sloot ze)
zo ging je ook weer weg, trok
enkel veel te dunne woorden
van afscheid om je heen en rilde.
Poëzie
Zoals je tegen een ziek dochtertje zegt:
mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt
verdrietje, en het helpt niet;
zoals je een hand op haar hete voorhoofdje
legt, zo dun als sneeuw gaat liggen,
en het helpt niet:
zo helpt poëzie.
Zie
Zie hoe mijn meest zachte
gedachte
als een pasgeboren wicht
te ademen ligt
in de glazen broeikas
van een gedicht.
En ik moet buiten blijven staan
en kijken door de ruiten
want ik kan er niet meer aan
TE VOET OVER DE LETHE (3)
Hij ziet in de kleedkamerspiegel de jaarringen
rond zijn ogen, als kringen van stenen in een poel:
ze hebben gezien, gezien, gezien, maar blijven bezig
met niet meer glad te strijken gevoel.
Ze zien Bedrogen Echtgenoot. Theater.
Hij is de man in de verkeerde
reus, de waarheid in het cliché, hij zeult maar.
De rol is eeuwig. Het wordt nooit meer later.
Alles trekt scheef als in een farce.
Armen waaien van hem los in gestes, taal
gaat wapperen, barse wanhoop wankelt door de holle
hallen van zijn stem, slingerende grootspraak slaat
een arm om hem heen: hij en hem, de laatste twee dapperen.
Zijn lul verschrompelt. Hij hoort zijn kloten knarsen.
Verlanglijstje
Geef mij Nescio en Tsjechov, oude boeken.
Geef mij na mijn zoveelste kale reis
iemand die mij twee haren uittrekt
en glimlachend zegt: je wordt grijs.
Geef mij alles en zeg: het is niets.
Geef mij niets en zeg: dat is alles.
Geef mij mezelf, geef mij jou.
Ik heb gezocht naar wist ik maar wat.
Geef mij nu eindelijk
wat ik altijd al had.