HAFT, Lloyd



Tabernakel


Ik vraag niet langer

om muren, zal mij ook zonder

weten door wind

afdoende omwand.


Waar marmer niet is

sta ik, waar water niet staat

loop ik, en voel

aan de duur van mijn verlangen


hoe ik hoor, hier

aan deze rivier

waar ik midden in mist,

in schotsen wandel.


Het is niet vreemd

dat in deze kou mijn adem

komt: want ik kom

om de wind te warmen.



Naar psalm 132


Dat alle woning mij is

als een tent in de wind;

dat ik iedere nacht tot de plaats

van mijn rust moet klimmen

als tegen een berg op;

dat ik mijn ogen moet smeken

zich eens een uur in het donker te sluiten –

is omdat ik nergens

uw plaats heb gevonden op aarde.

Niet in de tent:

niet in de wind.