VOIGT, Andrea
Zwarte kant
Dat ik dit ben
die huis en haard verlaat
mijn handen kort en breed
weerspiegeld in de autoruit
dat ik dit ben
die langs het zwarte water loopt
die glazen ingooit zonder doel
een bom lat vallen
en hoopt dat alles heel blijft
dat ik dit ben, een verwaaide elf
met scherpe trekken, kleine ogen
uit op dat wat slecht en onbeheersbaar is
en om wat?
om door de nacht te zingen
de roze pluimen van de zijdeboom te plukken
een uil te zijn, een stille moordenaar
van dat wat onbeduidend is
Plankvrouw hoeft niet meer
plankvrouw hoeft haar champignons niet meer
met een borsteltje schoon te vegen
niet te loungen in de tuin die ze niet heeft
geen B&B in Frankrijk te beginnen
plankvrouw hoeft geen ontwikkeltraject
en niet in het heden te leven
en ze mag gewoon zeggen dat ze houdt
van het platgetreden pad
plankvrouw stuurt geen zomaarkaartjes meer
en hoeft maar een klein stukje van het Pieterpad te lopen
als ze dat tenminste wil
maar plankvrouw wil niets meer
ze is een spaak geworden in haar eigen wiel
dit is geen plankvrouw meer