Download document

BOSBOOM-TOUSSAINT, A.L.G.



Het Huis Lauernesse

…..
Aernoud heft het gebogen hoofd op; die stem, die gestalte, die trekken..... ‘Heiligen des Hemels! verrijzen de doden!’ gilt hij, maar zo rauw en zo woest, dat Ottelijne zelve van zijn' schrik de terugwerking voelt. Hij treedt terug noch voorwaarts; slechts brengt hij de hand aan het hoofd, alsof een plotselinge pijn hem die beweging ingeeft, en laat haar daarna terug zakken, iets mompelend, dat niet te verstaan is; maar zijn trekken hebben een schrikwekkende verandering ondergaan, het is alsof veerkracht en leven daarvan is weggeweken, en er ligt iets in zijn oog, dat huiveren doet om aan te zien. Ottelijne heeft de steun harer gezellin nodig, om niet neêr te zinken; maar Aernoud gaat op haar toe en vat haar handen, en spreekt zacht en bijna vertrouwelijk, maar met een onnozele uitdrukking op het gelaat, die meer ijzing wekt, dan alle hartstochtelijke verwildering. ‘Zeg mij! brandt het dáár beneden! Gij kunt mij vertrouwen. Ik ben van het heilig Ambt. Maar ik ben dezelfde, die men voormaals Bakelsze heette, nu heet ik....’ Hij scheen zich zijn' nieuwe naam niet meer te herinneren; toen leidde hij liefkozend haar de hand op de schouder: ‘U ken ik wèl!’ ging hij voort. ‘Gij zijt Ottelijne - Ottelijne van Lauernesse! en gij zijt mijn bruid! En ik ben uw bruidegom!’ En eer zij in haar radeloze angst het verhinderen kon, had hij haar vast in zijn armen gesloten. - ‘Koningin des Hemels! ik ben de Bruîgom van een lijk!’ riep hij op nieuw met een hese stem en stiet haar wild van zich af, en met een schrikwekkende lach voegde hij er bij: ‘dat komt van Luther!’ Toen vatte hij haar weer met een' ijzervaste greep - met de kreet: ‘Lutherane!’ - ‘Dat valt te zwaar, Here! mijn God!’ schreide Ottelijne. ‘Aernoud krankzinnig! Heb barmhartigheid, mijn Heiland!’ En, helaas! dat was geen vermoeden, het was een ontdekking! De waanzin, die reeds eenmaal in die hersenen had gewoeld, had ze genoeg geschokt en verzwakt, om een licht spel te hebben bij een tweede aanval. Gelijk vroeger het nameloos zielelijden, dat onverpoosd op hem gedrukt had, bij een hoog prikkelbaar, voor sterke hartstochten ontvankelijk gestel, - bij godsdienstbegrippen, die heenleidden tot sombere dweperij, - bij een' trots van geest, die zich de verlichting der klachten en van het medegevoel altijd had ontzegd, alles, in één woord, wat hij was en wat hem overkwam, had er toe geleid, om zijn verstandsvermogen op die zwakte te brengen, dat een enkele schok van blijdschap of schrik de verbijstering op hem wierp.

…..