TEITELBOIM, Dora



Ich hob a sjwalb gezen

Ich hob a sjwalb gezen in fli

gemejnt, zi wet dort sjtendik fliën.

Ich hob a roiz gezen in bli

getracht, az zi wet ejbik bliën.

Ich hob in feld gezen a boim

gemejnt, er't sjtendik azoi sjtejn.

Ich hob gesjpint amol a troim,

gemejnt, er't kejnmol nit fargejn.

Ich bin di sjwalb mit woend in broest,

der boim foen sjtoerem oisgeboign,

di bloem – aropgerisene foen koest,

der troim mit oisgebenkte oign.

Tif in harts es wejnt a wint,

mit koiles wojendike zibn.

Nor gloibik bin ich, wi a kind,

oen grejt noch alts, noch alts tsoe libn.


Ik zag een Zwaluw

Ik zag een zwaluw in zijn vlucht

en dacht, zij zal daar altijd zweven.

Een roos zag ik, in volle pracht

en meende zij zal eeuwig leven.

Ik zag in het veld een boom

en dacht, hij zal daar altijd staan.

Eens spon ik mij een droom

en dacht, mijn droom zal niet vergaan.

Ik ben die zwaluw, aangeschoten,

de boom, door stormen neergebogen,

de bloem, ruw van de struik gebroken,

de droom met uitgebluste ogen.

Diep in mijn hart weeklaagt de wind

met zeven jammerende stemmen,

maar ik ben hoopvol als een kind

bereid om alles, alles lief te hebben.

Vertaling Willy BRIL