FALTER, Rolf



De geboorte van Europa

…..
De tweeënzestigjarige Dwight Eisenhower, die door zijn kennissen aangesproken werd als ‘Ike’, had op 20 januari op Capitol Hill in een zonnig Washington voor een opeengepakte menigte de eed afgelegd als 34ste president van de Verenigde Staten. Het was het eerste inaugural address dat live – in zwart-wit - op tv werd uitgezonden. Het was ook de eerste speech van een Republikeinse president in 24 jaar, de eerste van een nieuwe president die in het volle besef leefde dat de Verenigde Staten de machtigste natie op aarde waren geworden.


Zijn speech was echter allesbehalve martiaal. Na een beschrijving van de snelle opgang van zijn land tot absolute grootmacht, schetste hij een beeld van uiterst kwetsbare mensen, ‘worstelend om de volle betekenis en zin van de tijden waarin we leven te begrijpen.’ ‘Zijn we het licht aan het naderen’, vroeg hij zich af, ‘de dag van vrede en vrijheid voor de hele mensheid? Of zijn de schaduwen van een nieuwe lange nacht ons aan het omsingelen?’ Want: ‘De wetenschap lijkt ons als haar ultieme gift het vermogen te schenken om het menselijk leven van deze planeet te doen verdwijnen’. En dus besloot de net aangetreden president, die al begonnen was met een gebed: ‘In die zoektocht, smeken we de Heer om ons te gidsen’.

Het was de eerste maal sinds bijna een eeuw dat een niet-politicus en generaal het Witte Huis ging bewonen. Eisenhower was op dat moment al een militaire legende. Maar Churchill zou nog geen jaar later concluderen dat hij de man als generaal terecht heel hoog had ingeschat, maar als politicus eerder mislukt vond. Inderdaad kon Eisenhower in 1951 als nieuwe Navo-opperbevelhebber nog schitterende staaljes van strategie tegen de Sovjetunie uittekenen. Als president zou hij er acht jaar lang niet toe komen.

Diverse invloeden speelden op hem in. Zoals John Foster Dulles, zijn minister van Buitenlandse Zaken, bezat hij een diep in de protestantse religie gewortelde afkeer van het atheïstisch communisme, dat hij meegekregen had van zijn vereerde en zeer lutheraanse moeder. Hij zou dus al die jaren geen poging doen om tot verstandhouding te komen met Moskou, omdat hem dat fundamenteel onmogelijk leek. Het leverde ook hem in Europa, zij het minder dan Dulles, de reputatie van hard-liner op.

Het werd er niet beter op toen een half jaar later duidelijk werd dat Washington in de Koude Oorlog ook een nieuwe militaire strategie wilde hanteren. Op 1 november 1952, nog onder Truman, hadden de Verenigde Staten op de Enewetak Atoll van de Marshall Eilanden in de Stille Oceaan hun eerste waterstofbom tot ontploffing gebracht. Ze kreeg de bijnaam Ivy Mike. Ze had een vernielingskracht die in TNT het equivalent was van 700 maal de bom van Hiroshima. De krater van de ontploffing is nog steeds zichtbaar op de satellietfoto’s van Google Maps.

In de weken nadien, bij de voorbereiding van zijn ambtstermijn eind november 1952, groeide bij de nieuwe president de overtuiging dat het Amerikaans leger een vermageringskuur mocht ondergaan. Het naderende einde van de Koreaanse oorlog spoorde daartoe aan, maar ook de jarenlange Republikeinse propaganda waarbij de Democraten als verspilzuchtig waren afgeschilderd. Eisenhower zelf had, zoals we zagen, al na zijn rondreis begin 1951 in Europa zijn overtuiging uitgesproken dat de Amerikaanse troepen op dat continent er maar tijdelijk hoefden te zijn.

De ontploffing van Ivy Mike opende nieuwe perspectieven. Eisenhower redeneerde in eerste instantie als militair. Het zwak punt in de westerse defensie tegenover China en de Sovjetunie was niet het vermogen om een finale overwinning te behalen. Daarvoor was de economische capaciteit van de Verenigde Staten te superieur. Het militair risico bestond in gelijkaardige scenario’s als Korea: wapenleveringen en verdoken troepensteun op kleine schaal vanwege de communistische landen aan rebellen wereldwijd, die de Verenigde Staten telkens tot dure, ingewikkelde en onpopulaire troepeninterventies zouden nopen.

En dus overwoog Eisenhower voluit te gaan voor de onmiskenbare boodschap aan het adres van Moskou en Beijing dat Washington zich het recht voorhield elk nieuw Koreaans avontuur meteen met een nucleair antwoord te pareren. Militair was dat een optie als een andere, politiek was het natuurlijk dynamiet.

Eisenhower had de knoop nog niet doorgehakt en was alle zijden van het dossier aan het bestuderen tijdens zijn vakantie in Denver, toen op 8 augustus 1953 hem het bericht bereikte dat Georgi Malenkov, de nieuwe Sovjet-Russische eerste minister, in een toespraak had opgesneden dat zijn land perfect de nieuwe thermonucleaire bewapening van de VS kon bijbenen. Vier dagen later volgde er inderdaad een proef met een raket en een heel bescheiden thermonucleaire ontploffing in Semipalatinsk in Kazakhstan, waarover Moskou geen informatie verspreidde en Washington te schaarse gegevens had om zekerheid te bieden.

De president gaf meteen opdracht de omschakeling naar een hoofdzakelijk nucleaire strategie - die ook besparingen in het geheel van de militaire uitgaven mogelijk zou maken - op korte termijn te analyseren en uit te werken. Dat leidde bijna drie maand later, op 30 oktober, tot zijn formele goedkeuring van een nieuwe strategie, die was uitgewerkt in een nota voor de Nationale Veiligheidsraad, die als NSC 162/2 de geschiedenis is ingegaan.

Daarin stond onder meer dat ‘de Verenigde Staten nucleaire wapens als even beschikbaar zullen beschouwen als andere munitie’. De basisregel was afschrikking door nucleaire dreiging, of, zoals het door de communicatoren van het Witte Huis in een ongelukkige one-liner werd gevulgariseerd: ‘more bang for the buck’ (meer knal voor de dollar).

Eén element droeg ook bij tot de nieuwe strategie: wrevel en twijfels over de Europeanen. Op het oude continent was volgens de tekst van NSC 162/2 weliswaar de initiële weerloosheid van West-Europa weggewerkt, wat mee het zelfvertrouwen had verhoogd, maar:

‘Zelfs wanneer die Duitse strijdkrachten beschikbaar zouden zijn zoals gepland in het kader van de EDG, kan men van het huidige niveau van defensie-uitgaven bij de Europese naties, en het huidig niveau van militaire hulp door de VS, zeker niet verwachten dat het voldoende sterke strijdmachten oplevert die in staat zijn een groot verlies van grondgebied in West-Europa te beletten in het geval van een volwaardige Sovjet-aanval.’

Dulles bracht de nieuwe strategie op 12 januari 1954 in een toespraak naar buiten. Dat gebeurde nog in omfloerste bewoordingen, maar duidelijk genoeg om tot een vlaag van ongerustheid in Europa te leiden. In mei 1954 kwamen Eisenhower en Dulles in de Nationale Veiligheidsraad daarom tot de conclusie dat de zeilen wat gestreken mochten worden. ‘Iedereen schijnt precies te denken dat we stinkdieren, sabelslijpers en oorlogsstokers zijn’, stelde de president vast.

Dulles beaamde: er waren er zelfs die vergelijkingen maakten met ‘Hitlers militaire machine’. Zijn conclusie luidde dat het onmogelijk was ‘hier in Washington te zitten en altijd maar krachtiger bommen te ontwikkelen, zonder enig oog op de impact van deze ontwikkelingen op de opinies in de wereld. Op lange termijn zijn het niet alleen bommen die oorlogen winnen, maar ook het gegeven of je de publieke opinie aan je kant hebt’.

De onrust in Europa was inmiddels echter uitgezaaid. Aan de overkant van de Oceaan begonnen politici en diplomaten te wantrouwen dat Washington zowel zijn troepen uit Europa wilde terugtrekken, als het continent de hoofdrol wilde toekennen als slagveld in een snel te ontketenen nucleaire oorlog. Harold McMillan, de Britse minister van Huisvesting, merkte het op 27 februari 1953 op bij eerste minister Churchill:

‘Hij piekert wel heel de tijd over de atoom- en de waterstofbom. De destructieve kracht van die laatste is angstwekkend. Heel Londen weg in een nacht! Het is het hele verhaal van de atoombom opnieuw. Zullen de Amerikanen de ‘show down’ uitstellen tot de Russen hen voor de tweede keer hebben ingehaald? Of gaan ze voor de preventieve oorlog?’


Geen Amerikaanse president voor hem en na hem kende voor zijn aantreden Europa zo goed als Dwight Eisenhower, de reden waarom Jean Monnet ook op zijn verkiezing verheugd had gereageerd. Bij zijn inauguratie op 20 januari 1953 had de gepensioneerde generaal de boodschap herhaald die hij eerder op dat continent had uitgedragen: ‘In Europa vragen we dat verlichte en geïnspireerde leiders van de westerse naties met hernieuwde daadkracht ernaar streven de eenheid van hun volken tot realiteit te maken. Enkel als vrij Europa eensgezind zijn krachten bundelt, kan het effectief, en zelfs met onze hulp, zijn geestelijk en cultureel erfgoed veiligstellen.’

Negen maanden later, in de voorbereidende nota tot besluit NSC 162/2 van de Amerikaanse Nationale Veiligheidsraad stond echter: ‘De geallieerde publieke opinie, zeker in Europa, is minder geneigd het Amerikaans leiderschap te volgen. Vele Europeanen ... vinden de Amerikaanse houding tegenover de Sovjets te rigied en te weinig toegeeflijk. Ze beschouwen ze ook als onstabiel.’ Dat was dan nog een understatement, getuige wat Harold Macmillan in mei 1953 in zijn dagboek noteerde:

‘Mr. Dulles, die ongeveer de meest dikkoppige mens ter wereld moet zijn, evolueert van blunder tot blunder. Die arme Ike probeert waardig en nobel te zijn, maar senator McCarthy strooit zo nu en dan wat fascistische nonsens uit, tot komisch vermaak van het publiek….De president is heel naïef en onervaren. Dulles is onwetend en dom. Sommige van de oude Republikeinen zijn hopeloos reactionair. En toch moeten we zien met hen te werken’.

Churchills opinie was niet minder scherp, zo blijkt uit het dagboek van zijn privé-secretaris John Colville begin augustus 1953. ‘Zeer ontgoocheld in Eisenhower die hij zowel zwak als dom vindt’, noteerde die uit de mond van de Britse eerste minister. De premier ontwaarde achter de stereotiepe glimlach van de generaal – zijn waarmerk – ‘een ijskoude ziel’ en, aldus Colville, zag vooral Dulles als de kwade genius, met diens ‘geplaasterd smoelwerk’.

Anthony Eden, zoals altijd wat meer gentleman, hield het in zijn memoires bij enkele fijne zinnetjes: ‘Er waren vaak, ongetwijfeld, goede redenen voor wat ons plotse verschuivingen in beleid leken bij de leidende mogendheid van het Westen. Als predikant in een wereld van politiek, leek het soms alsof Mr. Dulles zich weinig gelegen liet aan de gevolgen van zijn woorden… De consequentie zou kunnen zijn dat bondgenoten hun belangen dichter bij de mening van hun sterkste partner moeten brengen. Maar een alliantie wint op die manier niet direct aan sterkte.’

Het tromgeroffel en gestuntel van de nieuwe Amerikaanse regering, de dood van Stalin en mogelijk nieuwe opportuniteiten in Moskou, zorgden ervoor dat voor het eerst – het zou nadien bijna een gewoonte worden – er serieus wat spanning ontstond tussen de bewindslui in West-Europa en een nieuwe ploeg van Republikeinse snit in Washington.
…..