VAN DUINEN, Kees
Het venster
Spring driest door de beslagen ruit,
wie zich nog wachtend hier bezint.
De wolken wapperen in de wind,
de hemel heeft de vlaggen uit.
Hoor de fanfare van de dag,
die langs de hoge bogen schalt.
Een hoornstoot op de vestingwal
is in elks hart de morgenlach.
Zadel het ros en rijd nu heen!
Een uitvalspoort zij deze blik,
Een neergelaten brug, de schrik
om het besef: men wordt alleen.
Wie ‘s ochtends aan het venster staat
en naar de dag het pad afziet,
merkt hij de hunkering niet,
die dartelend hem tegengaat?
De weg is lang, het leven kort
en als een water zwart en diep.
O, stem, die uit het duister riep,
vang wie zich naar U henenstort.
Verwachting
…..
Tussen de nacht en mij is dit dun glas.
Weer gaat het nooit bezworen raadsel komen,
dat als een zwarte vloed daarbuiten wast
en aanruist in een breed, verzwelgend stromen.
…..
Kerkhof
Hier rusten, tot de komst des Heren,
in aandacht naar Hem toegewend,
wie, uit de wervel van begeren
hun doelwit hebben onderkend.
Hun enig streven is verwachten;
géén gaat gewis de tijd zo ras
als wier hier uur noch eeuwen achten
en waken onder mos en gras.
Hun namen sinds zijn lang versleten,
met kweek en modder overdekt:
wie hier verstopt ligt en vergeten,
wordt met een nieuwe naam gewekt.
Zij zijn een kind, dat met beloven
des avonds is terust gebracht,
dat in verlangen en geloven
de ganse nacht de morgen wacht,
een oor, dat ingespannen luistert,
een oog, dat speurt de morgenschijn.
Zo rusten in der graven duister
die in de Heer ontslapen zijn. …..
////////////////////////////////////////
Geef mij Uw hand en kom dicht naast me lopen
Misschien dat ik met U de thuisweg vind
Misschien met U breek ik dit duister open
Geef mij Uw hand
Ik ben een angstig kind
…..