LANDHEER, Jo
Dit is het bitterste op aarde
Dit is het bitterste op aarde: 't leed,
Dat we onze doden deden bij hun leven.
In slapeloze nachten keert het weer
En dof aansuizend op de nachtwind beven
Krenkende woorden, achteloos gezegd.
En tedere, die ongesproken bleven.
De gek.
Ze hadden hem weer nageschreeuwd,
Met stenen en met vuil gesmeten.
Zijn ogen in het wit gezicht
Waren twee doffe, weggezonken spleten.
Hij liep gedoken als een moede vogel
Langs de haven, waar de vissers stonden.
Daar schuw voorbij. Voor hem lag grauw en wijd
De zee en fluisterde als uit duizend monden.
Hij hief het hoofd en leek te luistren even.
Toen verdween zijn schaamle gestalte in de regen,
Moeizaam schuifelend, gebogen tegen
De wind.
Maar even later kwam hij terug van 't strand,
Een kleine zeester in zijn open hand,
En lachte stil als een gelukkig kind.