PRINS, Sonja
Tot ook het ik verdwijnt
de een wordt suffig en de ander bits
van ouderdom
wat kun je er aan doen
er is een slijtproces
in mij dat afscheid neemt
van alles wat mijn jeugd verdroeg
of meehielp om in stand te houden
langzaam breekt het verleden af
en het verdwijnt
als in de leegte van een stille zaal
met half licht
en ook dat licht verdwijnt
familiebanden waren er
niet veel
oud wijkt voor nieuw
zelfs wat er overbleef
wordt nevelachtig
en vervaagt
tot ook het ik verdwijnt
Ravensbrück
Wij hebben deze grond vervloekt met ons bestaan
van mensen die vroeg of laat ten onder gaan -
getrapt, geslagen, zonder voer zwaar werk,
's nachts in een beestenstal. Wie merkt
't als daar zonder licht weer een gestorven is?
Zij hoeft niet meer appèl te staan als 't morgen is,
in schemerdonker voor de bloks - de straten vol -
één wond haar voeten en haar ogen hol
van honger die als een schaduw altijd bij haar blijft.
Zij hoeft niet bang te zijn voor 't vuil dat bovendrijft
en haar besmeurt.
Alleen het slechte soort gedijt in deze hel
van dwangarbeid. Het zet zich vast op ons als een gezwel
en woekert voort, het gif gaat door ons bloed,
blijft nu daarin - wij zijn niet gaaf meer en niet goed.
Ik kan niet slapen 's nachts want als ik slaap
is het mijn eigen stem die kermt, en vaak
komt dan de dag nog onverwachts en haalt ons uit het graf
van onze korte nacht. Wij staan verblind en laf
vol bitterheid. Wij weten niets, geen zekerheid
die mensen van ons maakt. Het is de hoogste tijd
dat dit ten einde gaat.
Wij hebben afgedaan,
wij zijn nu oud en ziek. Wij zullen gaan
in een stil oord, als hier de nieuwe tijd begint.
Alles was toch voor niets en had geen waarde
nu wij gevangen zijn en de verdorde jaren
rijgen aan een ketting van herinnering.
Geen spoor blijft over van verdriet en pijn
als wij hier niet meer zijn.